Noviomagus. Op 20 december jl. heeft de Hoge Raad in een door mij voor OK Oliecentrale B.V. (hierna: OK) ingesteld cassatieberoep het hierin bestreden arrest vernietigd. Het gaat in deze cassatiezaak om art. 611g lid 1 Rv: „Een dwangsom verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd is.”
Casus
OK was bij vonnis van de Kantonrechter te Apeldoorn veroordeeld om – kort gezegd – op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag bepaalde gebreken te herstellen binnen drie maanden na betekening van dit vonnis. OK verbeurde daarop dwangsommen.
Nadat OK tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld had en haar memorie van grieven genomen had, is door geïntimeerden (hierna individueel en gezamenlijk alsmede in mannelijk enkelvoud: X) een memorie van antwoord genomen waarbij X zijn eis vermeerderd heeft, aldus dat OK door haar verbeurde dwangsommen voldoet.
Vervolgens heeft OK gesteld bij haar memorie van antwoord in het incidenteel appèl „dat OK zich voor zoveel nodig beroept op artikel 611 g Rv: een dwangsom verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd is; voor zover OK geacht moet worden dwangsommen te hebben verbeurd, zijn deze verjaard.”
Bovendien heeft de advocaat van OK in zijn aantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling door het Hof gesteld: „{…} de dwangsommen zijn verjaard. Voor wat dit laatste betreft verwijs ik naar HR 1 juli 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1416, NJ 1994 1994/669.”
Het Hof kwam tot het oordeel (rov. 3.25) dat, aangezien al na veertig dagen het maximum was bereikt en vier van de acht gebreken niet binnen die tijd geheel verholpen waren, dwangsommen voor de helft van de gebreken verbeurd waren, waarbij die gebreken deels verholpen waren, zodat dwangsommen verbeurd waren tot een bedrag van € 50.000. Aansluitend besliste het Hof (rov. 3.25): „Het hof zal OK dan ook veroordelen tot betaling daarvan.” Het dictum van ’s Hofs arrest hield in: „veroordeelt OK tot betaling aan [geïntimeerde1] van € 50.000,- wegens verbeurde dwangsommen;”.
Mijn cassatiemiddel
Geciteerd zij uit het middel:
„Klacht
Ontoereikend gemotiveerd zijn zowel ’s hofs beslissing in rov. 3.25 dat het hof OK zal veroordelen tot betaling van dwangsommen tot een bedrag van € 50.000, als het dictum van ’s hofs arrest voor zover het strekt tot veroordeling van OK tot betaling aan Drost van dit bedrag van € 50.000 wegens verbeurde dwangsommen. Want het hof heeft niet, laat staan toereikend, gerespondeerd op de essentiële stelling van OK dat indien en voor zover zij dwangsommen verbeurd heeft, deze dwangsommen reeds verjaard zijn. De juistheid van deze stelling brengt mee dat het hof niet zonder schending van het recht tot dit oordeel en dit dictum kon komen.
Uitwerking en toelichting
{…}”.
Conclusie A-G Valk
De conclusie van Advocaat-Generaal Valk strekte tot vernietiging van ’s Hofs arrest. Zo valt in deze conclusie te lezen: „De steller van het middel laat ons met vermelding van vindplaatsen zien dat OK inderdaad tijdig, namelijk in haar memorie van antwoord in incidenteel appel, op de verjaringstermijn van art. 611g Rv een beroep heeft gedaan, welk beroep daarna ter zitting is herhaald.”
Oordeel Hoge Raad
In zijn casserende arrest oordeelde de Hoge Raad (rov. 3.2): „De stukken van het geding in hoger beroep laten geen andere conclusie toe dan dat OK zich erop heeft beroepen dat de vordering van [verweerder] tot betaling van verbeurde dwangsommen ingevolge art. 611g Rv is verjaard. Het hof kon deze vordering niet toewijzen zonder kenbaar op dit verweer van OK in te gaan.”
Wenk
Deze zaak illustreert dat advocaten alert moeten zijn op de korte verjaringstermijn bij dwangsommen. Indien een partij meent dat een dwangsom verbeurd is, is het cruciaal om binnen zes maanden na het verbeuren juridische stappen te ondernemen om betaling af te dwingen. Het nalaten hiervan kan ertoe leiden dat het recht op betaling van de dwangsom niet meer geldend gemaakt kan worden. In casu is dat X overkomen.
Een link naar ’s Hogen Raads arrest staat hier.