Het ging in deze zaak om de vraag of de verjaring van een rechtsvordering tegen een verzekeraar tot het doen van een uitkering gestuit was volgens art. 7:942 lid 2 BW, zoals het van kracht was tot 1 juli 2010. Dit tweede lid bepaalde:
„De verjaring wordt gestuit door een schriftelijke mededeling waarbij op uitkering aanspraak wordt gemaakt. Een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de verzekeraar hetzij de aanspraak erkent, hetzij bij aangetekende brief ondubbelzinnig heeft medegedeeld de aanspraak af te wijzen onder eveneens ondubbelzinnige vermelding van het in lid 3 vermelde gevolg [= verjaring van de rechtsvordering door verloop van zes maanden, SvS].”
Onderdeel 1 van het cassatiemiddel stelde, zoals de Hoge Raad vermeldt, de vraag aan de orde of de eisen waaraan de verzekeraar volgens lid 2 van deze bepaling moet voldoen om te bewerken dat een nieuwe verjaringstermijn overeenkomstig lid 3 begint te lopen, alleen gelden nadat de verzekerde voor de eerste keer schriftelijk aanspraak op uitkering heeft gemaakt, dan wel tevens bij iedere volgende keer dat de verzekerde (binnen de dan lopende verjaringstermijn) schriftelijk aanspraak op uitkering heeft gemaakt.
Het belang van de rechtsvraag
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was tot het oordeel gekomen dat – kort gezegd – de verzekeraar niet bij iedere volgende keer dat de verzekerde (binnen de dan lopende verjaringstermijn) schriftelijk aanspraak op uitkering gemaakt heeft bij aangetekende brief ondubbelzinnig hoeft mede te delen dat de aanspraak afgewezen is en dat de verjaringstermijn zes maanden is. In casu had verzekeraar ASR Schadeverzekering N.V. (hierna: „ASR”) na de aanspraak van mijn cliënt de voor het aanvangen van de verjaringstermijn van een half jaar vereiste ondubbelzinnige mededelingen gedaan bij aangetekende brief, maar ASR deed dat niet eveneens nadat zijdens mijn cliënt die afwijzing betwist werd en ASR hierop schriftelijk berichtte dat zij, ASR, haar standpunt handhaafde. Nadien beriep ASR zich op verjaring, maar was er überhaupt wel wederom een verjaringstermijn gaan lopen?
Rechtsvinding door de Hoge Raad
De Hoge Raad heeft vanochtend de staf gebroken over voornoemd oordeel van het Hof. Uit het oogpunt van rechtsvinding is ’s Hogen Raads arrest zeer interessant, ook omdat de Hoge Raad (onder meer) oordeelt zowel:
„Opmerking verdient dat aan uitlatingen van de zijde van de regering anders dan in de totstandkomingsgeschiedenis van de desbetreffende wet of wetsbepaling, geen bijzondere betekenis toekomt, {…}”,
als – en dit is volgens mij nieuw -:
{…} dat de omstandigheid dat een bepaalde wetsuitleg door de meerderheid van de feitenrechters en de literatuur wordt aanvaard, gewicht in de schaal legt, maar niet steeds beslissend gewicht.”
Lezing van ’s Hogen Raads arrest zij van harte aanbevolen. Een link staat HIER.