De Oversteek, afgelopen zondagochtend (foto SvS, iPhone 14 Pro Max)

Noviomagus. In mijn vorige blogbericht  meldde ik dat de Hoge Raad eerder deze maand, namelijk op 5 dezer, in een door mij ingesteld cassatieberoep gecasseerd heeft. Die dag casseerde de Hoge Raad ook in een ander dezerzijds ingesteld cassatieberoep, waarover hierna meer.

Casus en oordeel hof

Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende. Tussen partijen H en B is een overeenkomst tot stand gekomen, op grond waarvan B zich verplicht tot het leveren en installeren van een warmtepompsysteem in de bedrijfshal van H. B heeft H gegarandeerd dat de temperatuur in de bedrijfshal 16 graden Celsius bedraagt wanneer de buitentemperatuur -10 graden Celsius is.

B eist dat H veroordeeld wordt tot betaling van openstaande facturen. In reconventie eist H onder meer [i] een verklaring voor recht dat B in de nakoming van de overeenkomst toerekenbaar tekort is geschoten door een systeem met te weinig capaciteit te leveren, en [ii] veroordeling van B tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat.

De Rechtbank Noord-Nederland heeft de eis van B afgewezen en hetgeen H eist voor zover hier van belang toegewezen.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt weliswaar dat B toerekenbaar tekort is geschoten door een warmtepompsysteem met te weinig capaciteit te leveren, maar vernietigt het eindvonnis. Volgens het Hof heeft H slechts in zeer algemene termen de mogelijkheid dat de schade door de tekortkoming van B is ontstaan omschreven en daarmee haar vordering niet voldoende onderbouwd. Voor zover hetgeen H eist betreft vergoeding van kosten voor herstel of vervanging,  gaat het volgens het Hof om vervangende schade, maar naar ’s Hofs oordeel ontbreekt de daarvoor vereiste omzettingsverklaring, zodat de door H geëiste vervangende schadevergoeding niet toewijsbaar is.

Het cassatiemiddel

Het cassatiemiddel (onderdeel 1) klaagt dat het Hof ten onrechte niet onderzocht heeft of in de processtukken een omzettingsverklaring (in de zin van 6:87 lid 1 BW) besloten ligt.

Voorts klaagt het middel (onderdeel 3) over ’s Hofs wijze van toepassing van de maatstaf voor verwijzing naar de schadestaatprocedure.

Oordeel Hoge Raad

Omzettingsverklaring

De Hoge Raad oordeelt (voetnoten weggelaten):

„4.2.1 Op de voet van art. 6:87 lid 1 BW wordt, voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, de verbintenis omgezet in een tot vervangende schadevergoeding, wanneer de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser hem schriftelijk meedeelt dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert.

Iedere schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat de schuldeiser schadevergoeding in plaats van nakoming wenst, is voldoende voor de omzetting als bedoeld in deze bepaling. Een omzettingsverklaring als bedoeld in art. 6:87 lid 1 BW kan besloten liggen in de dagvaarding of andere gedingstukken.

4.2.2 [eiser] heeft in de feitelijke instanties onder meer aangevoerd dat hij het handelen van [verweerder] beschouwt als een mededeling dat [verweerder] niet langer een juiste prestatie zal leveren, en dat hij het warmtepompsysteem zelf dient te laten herstellen dan wel te laten vervangen. [eiser] heeft vervolgens onder meer schadevergoeding op te maken bij staat gevorderd onder verwijzing naar de herstelkosten die hij moet maken. Deze stellingen vallen niet anders te begrijpen dan als een mededeling in de zin van art. 6:87 lid 1 BW.

Het oordeel van het hof in rov. 3.10 dat [verweerder] heeft aangevoerd dat een omzettingsverklaring ontbreekt en dat [eiser] niet heeft gesteld dat dit anders is, en zijn concluderende oordeel in rov. 3.11 dat de gevorderde veroordeling tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat daarom wordt afgewezen, getuigen gelet op het voorgaande ofwel van een onjuiste rechtsopvatting ofwel zijn onbegrijpelijk. Onderdeel 1 slaagt dus.’’

Schadestaatprocedure

Het cassatiecollege oordeelt voorts (voetnoten weggelaten):

„4.4 Deze klachten slagen eveneens. Voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden aannemelijk is, hetgeen niet inhoudt dat aannemelijk moet zijn dat enige schade is geleden.

[B] heeft – naast hetgeen hij tijdens de zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht – in de feitelijke instanties gesteld dat een te lage temperatuur in de bedrijfshal het productieproces nadelig beïnvloedt omdat dan gewacht moet worden met lijmen tot de temperatuur hoger is, en dat een lage temperatuur in de bedrijfshal voor de bedrijfsvoering onder meer tot gevolg heeft dat de droogtijd van het verlijmen van het hout langer is. Het oordeel van het hof dat [B] niet (voldoende) heeft onderbouwd dat de mogelijkheid aannemelijk is dat schade is of zal worden geleden, is in het licht van deze stellingen onbegrijpelijk en geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het erop berust dat [B] niet heeft toegelicht en onderbouwd waaruit de aanpassingen in zijn bedrijfsprocessen en de kosten daarvan hebben bestaan en wat de omvang daarvan (ongeveer) is geweest.’’

Ten slotte

Niet onvermeld blijve dat B incidenteel cassatieberoep ingesteld heeft. De Hoge Raad casseerde ook in dit cassatieberoep. Hij oordeelde daartoe: „Uit de gedingstukken in de feitelijke instanties blijkt dat [B]  en [H] beiden stellingen hebben betrokken waaruit kan worden afgeleid dat de garantie mede inhoudt – in het geval de overeengekomen temperatuur van 16 graden niet wordt gehaald – het op kosten van [verweerder] bewerkstelligen dat deze temperatuur wel wordt gehaald. Het hof heeft deze stellingen niet, althans niet voldoende kenbaar, bij de uitleg van de garantie betrokken.” 

Een link naar ’s Hogen Raads arrest staat HIER.