4. De eis van csqn-verband tussen voordeel en schadeveroorzakende gebeurtenis alleen stelt soms onvoldoende beperkingen aan verrekening van voordeel

Na een aanrijding met blikschade als gevolg komt de benadeelde een uur later in het Concertgebouw en omdat hij nu de zoveelste bezoeker is, wint hij een geldprijs die hij niet gewonnen had als hij conform zijn planning (zonder ongeval) was gearriveerd. De laedens doet een beroep op voordeelverrekening. De gelaedeerde kan niet met juistheid aanvoeren dat tussen deze prijs en de aanrijding csqn-verband ontbreken zou. Niettemin kan hier minst genomen geaarzeld worden of het wel wenselijk is dat dit voordeel in mindering zou moeten komen op de te vergoeden schade. [10]

De eis van csqn-verband als zodanig biedt begrenzing aan de voordeelstoerekening, doch doet dit onvoldoende, zodat een criterium nodig is dat nadere beperkingen stelt. [11]

5. Wat binnen art. 6:100 is het meest geschikt om nadere beperkingen te stellen?

Nadere beperkingen kunnen aangebracht worden met behulp van een zelfde gebeurtenis en/of met voor zover dit redelijk is. De eis van een zelfde gebeurtenis voert al een taak uit die hierin bestaat, dat voordeel dat niet in csqn-verband staat met de schadeveroorzakende gebeurtenis niet voor verrekening in aanmerking komt. Dé kandidaat om genoemde nadere beperkingen te stellen en bovendien om dit exclusief, als enige, te doen is (uiteraard) voor zover dit redelijk is. Dit impliceert als zodanig niet dat een zelfde gebeurtenis ‘dus’ niet tevens nog een tweede, andere taak zou kunnen vervullen (dus: die tot het stellen van nadere beperkingen), maar het ligt niet voor de hand om een zelfde gebeurtenis deze andere taak te laten vervullen.
Bedeelt men aan voor zover dit redelijk is exclusief die ‘nadere beperkingen stellen’-taak toe, dan is er geen overlapping en daarmee evenmin potentiële verwarring (‘Wie doet wat?’).
Nadat een zelfde gebeurtenis alleen het voordeel eruit gehaald heeft dat er ook zónder de schadeveroorzakende gebeurtenis wel zou zijn, wordt door voor zover dit redelijk is de tweede –  de echte – selectie verricht: voordeel dat door deze selectie komt, wordt in mindering gebracht op de te vergoeden schade. [12]
Zo’n systeem houdt het in elk geval al helder en overzichtelijk. Tevens past het goed bij de tekst en (daarmee) de structuur van art. 6:100.
Bovendien heeft dat systeem nog een ander sterk pluspunt, namelijk dat van de mogelijkheid om tot genuanceerde resultaten te komen. ’s Hogen Raads uit juli 2010 daterende arrest Vos/TSN, waarin niet van dit systeem is uitgegaan, illustreert de voordelen van dit systeem.

6. Vos/TSN: csqn-verband tussen voordeel en schadeveroorzakende gebeurtenis niet voldoende voor “een zelfde gebeurtenis” – een additionele eis

TSN en Vos zijn op 1 oktober 1999 voor een periode van ten minste vijf jaareen over–eenkomst aangegaan met betrekking tot de reparatie en het onderhoud door TSN van aan Vos toebehorende opleggers met een minimum van 500 opleggers per jaar. Bij brief van 27 augustus 2001 verklaart Vos dat zij de overeenkomst opzegt dan wel buitengerechtelijk ontbindt. Deze verklaring heeft rechtens niet het daar­mee beoogde rechtsgevolg gehad, maar de facto krijgt TSN krijgt geen opleggers meer aangeboden. TSN vordert gedeeltelijke ontbinding en vergoeding van haar schade (art. 6:277 lid 1 [13]). Vos voert het verweer dat TSN winst gerealiseerd heeft uit vervangende omzet en dat deze winst als voordeel verrekend moet worden. Hierbij stelt Vos dat de capaciteit van TSN door de over­eenkomst met Vos volledig was gevuld, en dat er geen ruimte was voor uit­breiding.
Het Hof verwerpt dit verweer, daartoe oordelende dat indien TSN inderdaad ander werk heeft weten aan te trekken waarvoor bij continuering van het contract met Vos geen ruimte was geweest, dit primair het gevolg is van de daarop door TSN gerichte inspanningen. De Hoge Raad [14] oordeelt (rov. 3.7):

“Voor voordeelstoerekening is aanleiding als een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade ook voordeel heeft opgeleverd (art. 6:100 BW). In het onderhavige geval heeft TSN schade geleden door de – op de tekortkoming van [eiseres] gebaseerde – ontbinding, en voordeel gerealiseerd door behaalde winst in het kader van nadien, als gevolg van haar eigen inspan­ningen, gesloten overeenkomsten met derden. Deze schade en dit voordeel vloeien dus in beginsel niet voort uit “een zelfde gebeur­tenis” in de zin van art. 6:100 BW.”

Volgens de Hoge Raad derhalve gaat het hier niet om een zelfde gebeurtenis. Hoezeer ook deze gebeurtenis onmiskenbaar een condicio sine qua non is voor dit voordeel, is dit volgens de Raad niet opgeleverd door de gebeurtenis die tevens de schade van TSN veroorzaakt heeft. Dit beargumenteert het cassatiecollege aldus, dat het voordeel gerealiseerd is uit behaalde winst in het kader van “nadien” (ná Vos’ tekortkoming) als gevolg van eigen inspan­ningen van TSN gesloten overeenkomsten met derden, welke inspanningen de Raad typeert als de gebeurtenis die het voordeel opgeleverd heeft. Deze eigen inspanningen ziet de Hoge Raad als causa proxima [15] (= dichtstbijzijnde/meest naastgelegen oorzaak).

gebouw-hoge-raad-den-haag.jpg

Gebouw Hoge Raad in Den Haag

Dat deze inspanningen dateren van ná Vos’ tekortkoming, doet intussen niet aan af het gegeven dat het voordeel er zonder de op de tekortkoming gebaseerde ontbinding niet geweest zou zijn, en dat dit voordeel (dus) in csqn-verband staat met de tekortkoming. De gebeurtenissen staan niet naast elkaar maar ‘achter elkaar’; schade en voordeel hebben een gemeenschappelijke bron. [16] Ten onrechte derhalve poneert Broeren< [17] de (overigens ook niet onderbouwde) stelling dat het csqn-verband “doorbroken” zou worden door genoemde eigen inspanningen.

De Hoge Raad zoekt het derhalve in de causaliteit. [18] Het is immers een zelfde gebeurtenis waarmee het cassatiecollege nadere beperkingen aanbrengt. Hij bedeelt aldus niet aan voor zover dit redelijk is de exclusieve taak toe om nadere beperkingen te stellen. De door de Hoge Raad gevaren koers heeft nadelen.

Noten

  1. Köster, Preadvies NJV, 1959, blz. 253, en Bolt, Voordeelstoerekening, Groningse diss., 1989, blz. 12.
  2. Bolt, t.a.p., blz. 12.
  3. Zie ook Hijma, NJ-noot (§ 10) onder het arrest Vos/TSN (NJ 2011, 43).
  4. Art. 6:277 lid 1: “Wordt een overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbonden, dan is de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt.”
  5. HR 10 juli 2010, NJ 2011, 43.
  6. In deze zin ook Hijma in zijn NJ-noot (§ 8) onder het arrest.
  7. Formulering ontleend aan Hijma, t.a.p., § 8. Zie ook Lindenbergh, WPNR 2010, 6867, blz. 909.
  8. Broeren, Bedrijfsjuridische berichten, 2009, blz. 226.
  9. Drion, NJB 2009, blz. 2337.
  10. Köster, Preadvies NJV, 1959, blz. 253, en Bolt, Voordeelstoerekening, Groningse diss., 1989, blz. 12.
  11. Bolt, t.a.p., blz. 12.
  12. Zie ook Hijma, NJ-noot (§ 10) onder het arrest Vos/TSN (NJ 2011, 43).
  13. Art. 6:277 lid 1: “Wordt een overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbonden, dan is de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt.”
  14. HR 10 juli 2010, NJ 2011, 43.
  15. In deze zin ook Hijma in zijn NJ-noot (§ 8) onder het arrest.
  16. Formulering ontleend aan Hijma, t.a.p., § 8. Zie ook Lindenbergh, WPNR 2010, 6867, blz. 909.
  17. Broeren, Bedrijfsjuridische berichten, 2009, blz. 226.
  18. Drion, NJB 2009, blz. 2337.