Zicht op de Waal vanaf de dijk bij Lent (foto SvS, iPhone 13 Pro Max)

 

Noviomagus. Het is vaste praktijk dat in een civiele procedure geëist of verzocht wordt dat de uitspraak van de rechter (vonnis/arrest of beschikking) uitvoerbaar bij voorraad verklaard wordt (artt. 233 lid 1 en 288 Rv). De rechter spreekt de verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad vaak ongemotiveerd uit. Dit om de reden dat te dezen geen verweer gevoerd is.

Mij gebleken is dat (lang) niet iedere advocaat weet wat nu eigenlijk precies het rechtsgevolg van een uitvoerbaarverklaring bij voorraad is. Zo wordt wel gemeend dat een niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak pas ten uitvoer gelegd zou kunnen worden nadat de uitspraak in kracht van gewijsde gegaan is en daardoor niet meer door een gewoon rechtsmiddel aangetast kan worden. Fout!

Uitgangspunt: uitspraken kunnen reeds meteen ten uitvoer gelegd worden

Vooropgesteld zij dat art. 430 lid 1 Rv bepaalt dat grossen van vonnissen en beschikkingen ten uitvoer gelegd kunnen worden. Dit zonder onderscheid te maken uitspraken die wèl en die niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard zijn. Uitgangspunt is daarom dat een niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak reeds meteen, nog voordat zij in kracht van gewijsde gegaan is, ten uitvoer gelegd kan worden. Zie bijvoorbeeld HR 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9433, rov. 3.4 („Behoudens wettelijke uitzonderingen is een vonnis, dat niet bij voorraad uitvoerbaar is verklaard, ook voordat het in kracht van gewijsde is gegaan vatbaar voor tenuitvoerlegging.”)

Soms wijkt de wet af van genoemd uitgangspunt. Zie bijvoorbeeld art. 3:27 lid 1 BW, art. 3:29 lid 4 BW en art. 3:301 lid 1 BW voor bepaalde uitspraken over registergoederen. Zie voorts art. 1061k Rv voor de tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen.

Rechtsgevolg van een uitvoerbaarverklaring bij voorraad

De tenuitvoerlegging van een niet in kracht van gewijsde gegane uitspraak wordt geschorst door het instellen van een gewoon rechtsmiddel, tenzij de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard is. Zo bepaalt art. 350 lid 1 Rv:

„Het hooger beroep schorst de ten uitvoerlegging van het vonnis, indien daarbij niet is bepaald, dat hetzelve bij voorraad zal worden ten uitvoer gelegd in de gevallen waarin dit is toegelaten.”

Zo voorts bepaalt art. 360 lid 1 Rv:

„Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.”

Het rechtsgevolg van een uitvoerbaarverklaring bij voorraad is derhalve dat het instellen van een gewoon rechtsmiddel niet de tenuitvoerlegging van de uitspraak schorst (wat dit instellen zonder de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wèl zou doen).

Voor beroep in cassatie in zogeheten vorderingsprocedures blijkt dat rechtsgevolg uit art. 404 Rv. Zie verder art. 145 Rv (verzet). Een overeenkomstige bepaling voor beroep in cassatie in verzoekprocedures ontbreekt, maar daarvoor wordt hetzelfde aangenomen. (Zie reeds HR 24 april 1959, ECLI:NL:HR:1959:10 en HR 8 oktober 1925, ECLI:NL:HR:1925:3.)