(Ook gepubliceerd in het NJB van 24 januari jl., blz. 189 e.v.)
Het onderwerp uitleg is boeiend en blijft rechtspraak opleveren. Mijn oog viel op een recent arrest van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.[1]
Startpunt bij iedere beschouwing over uitleg van (schriftelijke) overeenkomsten is het Haviltex-arrest[2], waarin in r.o. 2 wordt overwogen: “De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van pp. is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contact. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die pp. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijze aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten”. Het gaat dus, in de woorden van prof. Brunner in zijn noot onder dat arrest, om een uitleg die met de bedoelingen en verwachtingen van pp. in de gegeven omstandigheden rekening houdt.
In feite zijn de latere uitspraken, ook als het gaat over de (al of niet objectieve) uitleg van een cao[3], een pensioenreglement[4], een commercieel contract[5], een akte van levering[6] etc. een ‘voetnoot’ bij dit arrest, zoals wel wordt gezegd dat de hele Westerse filosofie niet meer is dan ‘een serie voetnoten bij Plato’.[7]
In de hierboven bedoelde Arnhems-Leeuwardense zaak tegen een beroepsaansprakelijk gestelde notaris ging het over de uitleg van art. 13 van de huwelijksvoorwaarden van ex- echtgenoten dat de afrekening aan het einde van het huwelijk regelde. De man vond dat uit art. 13 lid 8 voortvloeide dat in geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed zijn schriftelijke toestemming nodig was voor vervreemding van vermogensbestanddelen zolang nog niet (definitief) was afgerekend. Omdat er nog niet was afgerekend en er door de vrouw toch al was vervreemd en geleverd zónder die toestemming en de notaris dat ten onrechte niet zou hebben verhinderd, zou de notaris volgens de man aansprakelijk zijn op grond van onrechtmatig handelen.
Het hof stelde voorop, nadat het eerst de relevante rechtspraak over uitleg had vermeld, dat gesteld noch gebleken is dat (de man) en (de vrouw) bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden hebben gesproken over art. 13, zodat ook om die reden een taalkundige en systematische uitleg van die bepaling van groot gewicht is. Het hof putte zich vervolgens uit in een uitvoerige taalkundige en systematische uitleg van art. 13 en kende aan art. 13 lid 8 de betekenis toe dat zolang de echtscheiding formeel nog geen feit was en niet was ingeschreven het vereiste van de schriftelijke toestemming nog niet aan de orde was en dat tot dat moment zónder toestemming door de vrouw mocht worden vervreemd, zodat de notaris niet onrechtmatig had gehandeld en dus niet aansprakelijk was.
Het is de vraag of in casu, waarin partijen niet hebben gesproken over art. 13, aan een taalkundige en systematische (grammaticale) uitleg van die bepaling een groot gewicht moest toekomen en of ’s hofs wijze van uitleggen strookte met het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2013[8], waarin het ook nog eens ging over een commercieel contract tussen professioneel opererende partijen en waarin de grammaticale uitleg door het hof volgens de Hoge Raad op goede gronden werd bestreden, nu door Lundiform was aangevoerd dat partijen niet over de schriftelijke overeenkomst hebben onderhandeld, in het bijzonder niet over de tekst van art. 3, waarover het ging.
De vraag die zich (telkens) opdringt, als partijen geen bedoeling hebben gehad met een bepaling in een stuk waaronder hun handtekening staat, zoals blijkbaar in de Arnhems- Leeuwardense zaak, dan wel een (historische) bedoeling van (een of beide) partijen niet kan worden achterhaald of vastgesteld, is óf uitleg van een bedoeling in geval van een geschil een goede basis is voor een (rechterlijke) beslissing, uitgaande van de feitelijke onmogelijkheid in dergelijke situaties een (niet bestaande) “bedoeling” uit te leggen.
Is het per saldo in een dergelijk geval uiteindelijk niet bevredigender voor partijen én transparanter dat een rechter, in plaats van in een stuk een fictieve, een partijen toegedichte, bedoeling te lezen, overweegt dat er géén bedoeling van partijen bestaat of kan worden vastgesteld en, nu er een conflict is en hij een beslissing moet nemen, hij, ter bereiking van een rechtvaardige oplossing, beslist op de in zijn uitspraak bepaalde wijze, uitgaande van (de in de uitspraak op controleerbare wijze vermelde) in de procedure boven tafel gekomen feiten, de aangevoerde omstandigheden van het geval, de redelijkheid en de billijkheid, de belangen van partijen?
Deze benadering heeft trekken van wat bekend is als de normatieve leer van uitleg van rechtshandelingen.[9] Het zou misschien beter zijn om in dat verband niet te spreken over normatieve uitleg maar over normatieve invulling van rechtshandelingen om daarmee tot uitdrukking te brengen dat de rechter zelf een overeenkomst invult daar waar een bedoeling van partijen niet (meer) kan worden achterhaald of vastgesteld.
M.m. geldt in het erfrecht hetzelfde als het gaat om uitleg van een testament. Recent moest een hof op door de Hoge Raad overigens goedgekeurde wijze[10] halsbrekende toeren uithalen om met uitleg te bereiken dat de tot erfgenaam benoemde broer van erflaatster toch geen erfgenaam was en de niet tot erfgenaam benoemde (latere) echtgenoot van erflaatster wél enig erfgenaam was. In plaats van dat testament, waarin erflaatster onmiskenbaar bedoelde haar broer tot erfgenaam te benoemen maar dat zij had verzuimd aan te passen, te gaan “uitleggen”, zou het beter zijn (geweest) dat de rechter zou hebben overwogen dat, gelet op de in de procedure op tafel gekomen feiten en de aangevoerde omstandigheden, de redelijkheid en billijkheid meebrachten c.q. het bereiken van een rechtvaardige oplossing vereiste dat uiteindelijk, de belangen van de broer en de latere echtgenoot afwegende, toch moest worden beslist, in het algemeen bij wege ook van uitzondering, dat niet de broer van erflaatster maar haar (latere) echtgenoot had te gelden als de erfgenaam.
Zie ook
Uitleg in de alledaagse praktijk.
[1] Hof Arnhem- Leeuwarden, ECLI:NLGHARL:2013:8333, 5 november 2013
[2] Hoge Raad 13 maart 1981, NJ 1981-635
[3] Hoge Raad 17 september 1993, JAR 1993-234, Gerritse/ H.A.L.
[4] Hoge Raad 20 februari 2004, JAR 2004-84, Pensioenfonds DSM/Fox
[5] Hoge Raad 19 januari 2007, AZ 3178, NJ 2007/575, Meyer Europe/ Pont Meyer
[6] Hoge Raad 8 december 2000, NJ 2001-350 Eelder Woningbouw
[7] Volgens de Britse filosoof A.N. Whitehead (1861-1947)
[8] Hoge Raad 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 Lundiform/ Mexx
[9] J. M. van Dunné, Normatieve uitleg van rechtshandelingen, Kluwer, Deventer 1971.
[10] HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:911