Noviomagus. Vorige maand plaatste ik op deze blog een bericht waarin geattendeerd is op een kritische noot van Chris van Dijk onder een op 21 april jl. door de Hoge Raad gewezen arrest, waarbij – in weerwil van de tot vernietiging strekkende conclusie van Advocaat-Generaal Valk – een door mij ingesteld cassatieberoep verworpen is tegen een arrest dat ertoe strekt dat de betreffende rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaard is.
Inmiddels is genoemd arrest van de Hoge Raad ook door twee andere annotators kritisch ontvangen.
Annotator M. Mussche (JOR 2023/09) schrijft dat de Hoge Raad de afgelopen jaren richtinggevende uitspraken gedaan heeft over de korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW, maar dat dit arrest tegen de achtergrond van die uitspraken een anomalie is. Volgens Mussche had de Hoge Raad de conclusie van A-G Valk moeten volgen en casseren.
Annotator L. Rijzewijk (VGR 2023/04, blz. 137) schrijft dat op de uitkomst in deze zaak het een en ander af te dingen valt. Volgens Rijzewijk is onbegrijpelijk is dat het hof geoordeeld heeft dat de opdrachtgever voldoende zekerheid had dat de adviseur de aansprakelijke persoon was. Hij verwijst daartoe in voetnoot 8 naar de conclusie van A-G Valk.
Het kan niet verbazen dat ik het van harte eens ben met deze annotatoren.