Tijdens zijn colleges Burgerlijk recht III gaf prof. mr. C.J.H. Brunner (dus: C.J.H.B. resp. CJHB in de NJ), hoogleraar Burgerlijk Recht aan de Groningse rechtenfaculteit, steevast aanwijzingen omtrent het gebruik van de Nederlandse taal. Met deze rubriek, Taallesjes voor juristen, is beoogd om de fakkel over te nemen.
De wetgever en de komma – gastbijdrage van André Nuytinck (75ste aflevering van deze taalrubriek)
De wetgever en het juiste gebruik van de komma: het blijft een groot probleem. Het ontbreekt de wetgever aan een juist inzicht in de toepassing van de interpunctieregels. Dit gebrek aan inzicht hangt samen met onwetendheid betreffende het verschil tussen de uitbreidende bijvoeglijke bijzin en de beperkende bijvoeglijke bijzin. De wetgever geeft er regelmatig blijk van niet op de hoogte te zijn van dit belangrijke verschil. Ik geef enkele voorbeelden.
Hebben alle kinderen een vader van adel?
Zo is de wetgever ten onrechte van mening dat alle kinderen een vader van adel hebben. Zie immers artikel 1:5 lid 11 BW, dat bepaalt: ‘Indien op grond van het tweede tot en met negende lid een kind, wiens vader van adel is, niet zijn geslachtsnaam verkrijgt, gaat de adeldom niet over op dat kind’. Door de foute plaatsing van de eerste komma in deze volzin is de passage ‘wiens vader van adel is’ een uitbreidende bijvoeglijke bijzin geworden, terwijl dit natuurlijk een beperkende bijvoeglijke bijzin moet zijn. De inhoud van artikel 1:5 lid 11 BW is immers alleen bedoeld voor ‘een kind wiens vader van adel is’, dus niet voor een kind wiens vader niet van adel is. De eerste komma in artikel 1:5 lid 11 BW moet dus worden geschrapt, terwijl de tweede en de derde komma wél op de juiste plaats staan, omdat de tweede komma de beperkende bijvoeglijke bijzin afsluit en de derde komma de overgang van de bijzin naar de hoofdzin markeert. Zie in deze zin ook A.J.M. Nuytinck, ‘Aandachtspunten en veelvoorkomende fouten in schriftelijke opdrachten en (mini)scripties’, AA 2019, p. 720-723, in het bijzonder p. 723, rechterkolom.
Beslist de kantonrechter alle geschillen?
Toen de Hoge Raad onlangs (HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1311) uitspraak deed over een geschil betreffende aflegging van rekening en verantwoording in de zin van artikel 1:374 lid 2 BW, dacht ik meteen: ‘O ja, dat is er ook zo één!’. Deze bepaling luidt: ‘Geschillen, die bij de aflegging van de rekening en verantwoording mochten rijzen, beslist de kantonrechter’. Sinds wanneer beslist de kantonrechter alle geschillen? De wetgever bedoelt natuurlijk uitsluitend geschillen die bij de aflegging van de rekening en verantwoording mochten rijzen. Het gaat hier om een beperkende bijvoeglijke bijzin, zodat de eerste komma in artikel 1:374 lid 2 BW moet worden geschrapt. De Hoge Raad laat de komma dan ook terecht achterwege in rechtsoverweging 3.4 van zijn beschikking.
Gelukkig staan sinds 5 december 2015 – de datum van inwerkingtreding van de Wet tegengaan huwelijksdwang – niet langer alle minderjarigen onder voogdij. Tot die datum bepaalde artikel 1:35 lid 3 BW (oud) betreffende huwelijkstoestemming immers: ‘Een minderjarige, die onder voogdij staat, heeft bovendien de toestemming van zijn voogd nodig’. De wetgever bedoelde natuurlijk dat uitsluitend de minderjarige die onder voogdij staat, bovendien de toestemming van zijn voogd nodig heeft. Ook hier gaat het weer om een beperkende bijvoeglijke bijzin, zodat de eerste komma in artikel 1:35 lid 3 BW (oud) moet worden geschrapt.
Is iedereen strafbaar?
Verder herinner ik mij dat tot in de loop van de jaren tachtig van de vorige eeuw heel veel delictsomschrijvingen in het Wetboek van Strafrecht dezelfde onjuiste redactie bevatten. Vaak luidden deze toen: ‘Hij, die (…), wordt gestraft met (…)’. In discussies met strafrechtsgeleerden merkte ik dan regelmatig op dat de strafwetgever maar eens wat preciezer moest worden, omdat iedereen strafbaar is. De wetgever bedoelde natuurlijk dat uitsluitend degene die het desbetreffende strafbare feit pleegt, strafbaar is. Uiteindelijk heeft de wetgever in alle delictsomschrijvingen de foute eerste komma na ‘Hij’ geschrapt. Vanuit mijn vakgebied (personen- en familierecht) bezien, had ik natuurlijk – gelet op de gewenste sekseneutraliteit – het liefst overal ‘De persoon die (…)’ zien staan.
Liefde voor het leesteken
Zo kan ik nog vele tientallen voorbeelden van foute interpunctie in de wetgeving noemen, maar ik denk dat ik met bovenstaande voorbeelden mijn punt (overigens ook een heel interessant leesteken, maar dan gaat het om ‘de’ punt en niet om ‘het’ punt!) wel heb gemaakt. Nu heb ik persoonlijk het grote geluk gehad dat ik in het schooljaar 1970-1971, toen ik in de derde klas van het gymnasium op het Christelijk Lyceum voor Zeeland in Goes zat, interpunctieles van mijn toenmalige leraar Nederlands kreeg (meneer Kwekkeboom, ik zal zijn naam nooit vergeten). Wij kregen dan als ‘proefwerk interpunctie’ een vol lesuur de tijd om een tekst van één pagina A4 – zonder ook maar één leesteken – van de benodigde leestekens te voorzien. Ik ben hem hiervoor nog steeds heel dankbaar. Toen is mijn liefde voor het leesteken in het algemeen en de komma in het bijzonder ontstaan. Sinds 1980, toen mijn academische carrière in Nijmegen begon, noemen mijn collega’s mij ‘André de Komman**ker’. U begrijpt inmiddels dat dit voor mij een geuzennaam is geworden, waarop ik bijzonder trots ben!
Ten slotte
Ik eindig met het uitspreken van de hoop dat in de toekomst in de opleiding van wetgevingsjuristen aan de Academie voor Overheidsjuristen en de Academie voor Wetgeving veel meer aandacht aan interpunctie wordt besteed dan nu blijkbaar het geval is. Het taalkundig niveau van veel wetgeving laat op het gebied van interpunctie helaas veel te wensen over.
Vorige aflevering van deze taalrubriek
Een link naar de vorige aflevering van deze veelgelezen rubriek staat HIER.
Reacties
Philine Krans
Dank;