Tijdens zijn colleges Burgerlijk recht III gaf mijn latere promotor prof. mr. C.J.H. Brunner (dus: C.J.H.B. resp. CJHB in de NJ) steevast aanwijzingen omtrent het gebruik van de Nederlandse taal. Met deze rubriek,Taallesjes voor juristen, is beoogd om de fakkel over te nemen.
Noviomagus. Reeds lang kijk ik er niet meer van op, wanneer een confrère of collega schrijft over een hof en ‘haar’ arrest. Evenmin doe ik dat, wanneer ik bijvoorbeeld in een memorie van grieven lees dat de Hoge Raad iets oordeelde in ‘haar’ arrest. Dat ik daar niet meer van opkijk, neemt niet weg dat zulk taalgebruik tot droefheid stemt.
Recent nog heb ik om taalkundige redenen mijn wenkbrauwen gefronst bij het lezen van een arrest van een gerechtshof. Wat daarvan de reden geweest is, kan de lezer van dit taallesje al wel raden, ook omdat hier een link staat naar dat arrest.
Die reden is dat het hof in rov. 3.8 expliciteert dat het de in deze rov. 3.8 vermelde conclusies van de betreffende deskundige tot „de hare” maakt. Ik mag hopen dat het ‘slechts’ een slordigheidje is van de hovelingen die dit arrest gewezen hebben en dat ze heus wel weten dat het tot de zijne had moeten zijn.
Zulke storende slordigheden brachten mij er al weer ruim zes jaar geleden toe om deze rubriek te beginnen.
Het vorige Taallesje voor juristen
Een link naar de vorige aflevering van deze rubriek staat HIER.