Tijdens zijn colleges Burgerlijk recht III gaf mijn latere promotor, prof. mr. C.J.H. Brunner (dus: C.J.H.B. resp. CJHB in de NJ), steevast aanwijzingen omtrent het gebruik van de Nederlandse taal. Met deze rubriek,Taallesjes voor juristen, is beoogd om de fakkel over te nemen.
Noviomagus. Via Twitter stuitte ik deze week op een fraai, op 9 dezer op Parlement.com columns gepubliceerd stuk van J.Th.J. (Joop) van den Berg, emeritus hoogleraar ‘Het parlementaire stelsel: rechtsnormen en machtsverhoudingen’ aan de Universiteit Maastricht. Dat stuk heeft als opschrift: „Nuffige rechters”.
Van den Berg maakt gehakt van een aan de minister voor Rechtsbescherming op 18 juni jl. verzonden brief van Frits Bakker, voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, Christa Wiertz-Wezenbeek, voorzitter van de Presidentenvergadering, en Roel Dona, voorzitter van de Nederlandse vereniging voor rechtspraak.
Koeterwaals en schabouwelijk proza
Van den Berg stelt onder meer de derde ‘volzin’ van de tweede alinea van die brief aan de kaak. De tweede volzin van die alinea houdt met zoveel woorden in dat de rechtspraak bijdraagt aan de instandhouding van de rechtsstaat en het vertrouwen van de burger in de derde staatsmacht, en dan volgt (dus) die derde ‘volzin’:
„Daarvoor is essentieel dat rechters blijvend vertrouwen en daarvoor aan hen toevertrouwde taken en ingrijpende bevoegdheden en de daarbij behorende grote rechterlijke verantwoordelijkheid, maken dat zij aan hoge eisen moeten voldoen.”
De geciteerde ‘volzin’ is volgens Van den Berg een „treurige anakoloet” en er is volgens hem „intellectueel geen wijs uit te worden.” Van den Berg spreekt voorts van een „verdrietig makende zin”. Het gaat volgens Van den Berg om „koeterwaals” en „schabouwelijk proza”.
Van den Berg heeft volkomen gelijk.
Hoe is het mogelijk?
Van den Berg wijst erop dat het uitgerekend gaat om een brief van de Raad voor de rechtspraak, een zelfstandig bestuursorgaan dat belast is met de bedrijfsorganisatie van de rechtspraak in Nederland, om „vermoedelijk” de vergadering van rechtbankpresidenten, en om de belangenvereniging van rechters en ambtenaren bij het Openbaar Ministerie.
Niettemin is die brief (dus) ondertekend door de voorzitters ervan. Dat onderaan die brief daadwerkelijk hun handtekeningen staan, zie je HIER. Kennelijk hebben die voorzitters niet de moeite genomen om het concept – van een brief aan een voor rechters belangrijke vakminister – naar behoren te beoordelen.
Voornoemd stuk van Van den Berg is de moeite van het lezen alleszins waard. Een link ernaar staat HIER.
Het vorige Taallesje voor juristen
Een link naar de vorige aflevering van deze rubriek staat HIER.
Reacties
Annego Strumphler
Geachte Sjef van Swaaij,
voor mijn afstudeerscriptie ben ik diep in arresten van de Hoge Raad gedoken, hetgeen vaak geen pretje was. Niet alleen blijft veel over de gang van zaken onbesproken in arresten (ook in vonnissen trouwens), maar ook het taalgebruik is vaak moeilijk te doorgronden. En dat aan het eind van de studie! Beter laat dan nooit zal ik maar zeggen. Nu ben ik op zoek naar informatie over het taalgebruik van de Hoge Raad waarin bv wordt uitgelegd wat de betekenis (en vooral achtergrond) is van een zin als: ‘het standpunt van het hof is onjuist noch onbegrijpelijk’. Ik vind daar weinig over. Als je de dubbele ontkenning uit de zin haalt dan wordt deze: het standpunt van het hof is juist en begrijpelijk. Dit klinkt veel stelliger dan de dubbele ontkenning, waarmee je schijnbaar nog alle kanten op kunt. U hebt hier vast wel al (veel) over geschreven. Met vriendelijke groet, Annego Strumphler, masterstudent rechten aan de Open Universiteit