Tijdens zijn colleges Burgerlijk recht III gaf mijn latere promotor prof. mr. C.J.H. Brunner (dus: C.J.H.B. resp. CJHB in de NJ) steevast aanwijzingen omtrent het gebruik van de Nederlandse taal. Met deze rubriek, Taallesjes voor juristen, is beoogd om de fakkel over te nemen.
Update 10 maart 2020
Noviomagus. In een eerder bericht op deze blog heb ik er al aandacht aan besteed. Niet zelden staat in bijvoorbeeld vonnissen, dagvaardingen en appèlmemories het volgende kopje of, chiquer gezegd, hoofdje: „Feiten en omstandigheden”. Thans is dat bericht gepromoveerd tot aflevering in de serie Taallesjes voor juristen.
Strak is het bepaald niet om te spreken over ‘feiten en omstandigheden’. Immers, is een omstandigheid iets ànders dan een feit?
Zeker, wij civilisten werken met omstandigheden. Van de omstandigheden hangt het antwoord op de betreffende vraag vaak af. En ook de wet werkt met de (gegeven) omstandigheden. Een paradepaard is art. 6:248 lid 2 BW:
„Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.”
In deze fraaie wetsbepaling worden ook ‘slechts’ genoemd „{…} de gegeven omstandigheden {…}”. Niet genoemd worden de ‘gegeven feiten en omstandigheden’.
Feiten in cassatie
In cassatie werken wij evenmin met ‘feiten en omstandigheden’. Oordelen van de rechter tegen wiens uitspraak het betreffende cassatieberoep gericht is zijn ofwel feitelijk, ofwel rechtsoordeel. Verder kan een oordeel een mix van beide zijn: een gemengd oordeel is deels feitelijk en deels rechtsoordeel. Maar dat is het dan ook.
In cassatie werken we ook uitsluitend met de feiten die door voornoemde rechter vastgesteld zijn en met door eiser tot cassatie gestelde feiten waarvan deze rechter in het midden gelaten heeft of deze feiten in het geding vast zijn komen te staan. Ook hier werken wij als zodanig niet met omstandigheden. Een omstandigheid – bijvoorbeeld dat het tijdens en kort voorafgaand aan een verkeersongeval mistig was en regende – doet ‘slechts’ mee als feit.
Art. 149 lid 1 Rv
De eerste zin van art. 149 lid 1 Rv spreekt voorts voor zich:
„Tenzij uit de wet anders voortvloeit, mag de rechter slechts die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag leggen, die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die overeenkomstig de voorschriften van deze afdeling zijn komen vast te staan.”
Deze wetsbepaling ‘werkt’ uitsluitend met feiten, niet met ‘feiten en omstandigheden’.
Strak schrijven
Als je strak wilt schrijven – en dat moet je willen als een processtuk concipieert en sowieso wanneer je schrijft (als jurist) – heb je het niet over ‘feiten en omstandigheden’, doch gewoon over de feiten.
Waar je uiteenzet waarom jouw cliënt in casu in het gelijk gesteld moet worden, kun je natuurlijk prima stellen dat in de gegeven omstandigheden een tussen hem en de wederpartij geldende regel niet van toepassing is.
Maar heb het niet over de ‘feiten en omstandigheden’.
Link naar vorig taallesje
Een link naar de vorige aflevering van Taallesjes voor juristen staat HIER.
Reacties
Rien Schraagen
* ‘appèl’ schrijven we sinds het Groene Boekje van 2005 zonder accent: ‘appel’.