Tijdens zijn colleges Burgerlijk recht III gaf mijn latere promotor, prof. mr. C.J.H. Brunner (dus: C.J.H.B. resp. CJHB in de NJ), steevast aanwijzingen omtrent het gebruik van de Nederlandse taal. Met deze rubriek,Taallesjes voor juristen, is beoogd om de fakkel over te nemen.
Gisteren las ik hier te Noviomagus onder het genot van een uitsmijter in het sfeervolle, studentikoze Café Eten en Drinken (Nijmegen-Oost) het Algemeen Dagblad, mèt daarin iedere dag een schaakpuzzel.
Het belang van de komma
Ik realiseerde me weer eens het te vaak onderschatte belang van de komma toen ik een artikel las over De Bijenkorf.
Dit namelijk intrigeert: “Het concern sluit vijf filialen in Arnhem, Enschede, Groningen, Breda en Den Bosch.”
Ik wist niet dat het concern in Arnhem maar liefst vijf filialen had. (Wist het ook niet van Enschede, Groningen, Breda en Den Bosch.) Kan me goed voorstellen dat De Bijenkorf filialen gaat sluiten!
Anders en beter
Gezien de context van dat stuk in het AD, houd ik het er maar op dat vergeten is om een komma te plaatsen, en dat bedoeld was om te schrijven: “Het concern sluit vijf filialen, in Arnhem, Enschede, Groningen, Breda en Den Bosch.”
Nog beter is: “Het concern sluit in vijf steden een filiaal, namelijk in Arnhem, Enschede, Groningen, Breda en Den Bosch.”
Een link naar de vorige aflevering van Taallesjes voor juristen staat HIER.
Reacties
André Nuytinck
En dan hebben we het nog niet eens gehad over het verschil tussen de uitbreidende bijzin en de beperkende bijzin, welk verschil bijna niemand meer kent, en de betekenis van de komma in dit verband. Het is bijvoorbeeld niet: ‘De man, die daar loopt, is ziek’, maar: ‘De man die daar loopt, is ziek’. Het gaat hier immers niet om een uitbreidende bijzin, maar om een beperkende bijzin, zodat de eerste komma moet worden geschrapt. De komma na ‘loopt’ is nodig om de beperkende bijzin af te sluiten en ook om de twee werkwoorden ‘loopt’ en ‘is’ van elkaar te scheiden.
Vandaar dat ik al mijn scriptiestudenten eerst de geweldige bijdrage van Brouwer en Jansen (‘Over recht en krom schrijven’, AA 1998, p. 169-177) laat lezen, voordat zij ook nog maar een letter op papier hebben gezet. Zouden beide auteurs mede door collega Brunner zijn opgevoed?