Tijdens zijn colleges Burgerlijk recht III gaf mijn latere promotor prof. mr. C.J.H. Brunner (dus: C.J.H.B. resp. CJHB in de NJ) steevast aanwijzingen omtrent het gebruik van de Nederlandse taal. Met deze rubriek, Taallesjes voor juristen, is beoogd om de fakkel over te nemen.
In de periode maart t/m augustus van dit jaar zijn er in totaal vijftien Taallesjes voor juristen op deze weblog gepubliceerd. Een overzicht staat HIER.
Ik merk dat deze taallesjes reacties uitlokken en dat ‘het leeft’. In de komende periode zal ik aandacht blijven vragen voor de taal.
Daarbij zal het met name ook gaan om in processtukken te bezigen taal. Uiteraard gaat het hier om taal in de ruime zin des woords.
Processtukken: wie kan de cliënt in het gelijk stellen?
Maar al te vaak lees ik in een processtuk een zin in de trant dat “{…} de rechtbank in het tussenvonnis bewijs opgedragen heeft.”
Ik zou schrijven: “{…} Uw Rechtbank {….}”. Of als je procedeert in appèl: “{…} Uw Hof {…}”.
Wie dat ouderwets of slijmerig dan wel van al te veel eerbied getuigen vindt, miskent iets wat uitgedrukt wordt met het oude spreekwoord ‘Met stroop vang je meer vliegen dan met azijn’.
Let wel: jouw betoog dient ervoor om de rechter ertoe over te halen om jouw cliënt – en niet pij – in het gelijk te stellen. Juist omdat de beslisser dient te worden overreed, behoor je deze scheidsrechter met alle egards te behandelen.
Dagvaarding
Intussen schrijf je in de dagvaarding niet “{…} Uw Rechtbank {…}”, doch “{…} de Rechtbank {…}”.
Anders namelijk dan een conclusie, pleitnota of akte, is een dagvaarding niet gericht tot de rechter, maar tot de gedaagde persoon.
Vorig taallesje voor juristen (15): hoger beroep aantekenen
Een link naar het vorige taallesje staat HIER.