NJB-redacteur Peter Wattel haalt uit
Het mooie van Voorafs in het NJB is dat topjuristen er geregeld, kort en bondig, zeggen waar het op staat. Als niet-fiscalist volg ik ontwikkelingen op het terrein van de fiscale wetgeving slechts (ver) vanaf de zijlijn. Intussen was het daardoor niet minder onthutsend wat Peter Wattel, Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad, schreef in zijn Vooraf van afgelopen weekend, welk Vooraf als opschrift heeft Taxation with representation ain’t so hot either.
Wetgever en gebrekkige wetgeving
In voornoemd Vooraf laat Wattel zien wat voor gedrochten van (fiscale) wetgeving aangenomen zijn door het parlement. Wat betreft bescherming tegen die gedrochten hebben wij burgers (dus) niets aan de Grondwet, gezien het toetsingsverbod, en moeten wij het hebben van toetsing aan verdragen, die de wetgever echter (zeer) veel ruimte laten. Maar bij de wetgever geen gêne. De wetgever zorgt niet voor constitutionele toetsing en fatsoenlijker wetgeving, doch belet die toetsing zelfs, zo schrijft Wattel, die en passant erop wijst dat een deel van het parlement zelfs die toetsing aan verdragen wil limiteren resp. opheffen.
De Hoge Raad verzaakt
Als klap op de vuurpijl schrijft Wattel dat, jammer genoeg, de Hoge Raad gevoelig is voor de wat hij noemt de “{…} rechtsstaatondermijnende retoriek van ‘het primaat van de politiek,’ {…}”. Snoeihard stelt Wattel dat de Hoge Raad selectief citeert uit de wetsgeschiedenis en zich verstopt achter de wide margin of appreciation en feitelijk het gelijkheidsbeginsel afschaft bij belastingwetgeving, juist waar dit beginsel cruciaal is.
Mooi dat Wattel het gewoon schrijft en zich daar niet van laat weerhouden doordat hij concludeert voor ’s Hogen Raads belastingkamer.
Link
Lezing van voornoemd Vooraf zij van harte aanbevolen. Een link ernaar staat HIER.