Van Wechem en Rinkes werpen op blz. 938 (linkerkolom, tweede al.) de vraag op (onderstreping toegevoegd): „Of mag iemand die zich verweert tegen de uitwinning van een pandrecht zich er op beroepen dat de onderliggende rechtsverhouding ten behoeve waarvan het pandrecht is verstrekt, nietig is, terwijl dat verweer in casus voor zover het de in pand gegeven vordering betreft wellicht oneigenlijk is?”
Chroniqueurs miskennen dat niet het pandrecht uitgewonnen wordt
Wat Van Wechem en Rinkes klaarblijkelijk uit het oog verloren hebben, is dat uitgewonnen wordt niet het pandrecht, doch het object van het pandrecht, zoals het ook consequent geleerd wordt in Pitlo/Reehuis & Heisterkamp, voor mij het eerste te raadplegen handboek als het om goederenrecht gaat. Als een schilderij bezwaard is met een pandrecht en de pandhouder overgaat tot uitoefening van zijn recht van parate executie, wint hij niet zijn pandrecht uit, doch wint hij een vermogensbestanddeel van een ander uit: het verpande goed, zijnde het schilderij of, zo men wil, de eigendom van deze roerende zaak, niet-registergoed.
Overigens disculpeert voornoemde chroniqueurs niet het gegeven dat, naar mij vandaag gebleken is, in de Asser-serie, jammer genoeg, ook niet steeds even strak met de hier aan de orde zijnde terminologie omgesprongen wordt. Immers, dat een ander de fout in gaat, rechtvaardigt het niet om ‘dus’ zelf ook maar de fout in te gaan.
Lees ook: Liber Amicorum Wim Reehuis – 25 jaar hoogleraar RU Groningen
Reacties
Jan van den Hoek
Helemaal eens; alleen het woord “dat” bij: doch dat het object van het pandrecht …. maakt de zin wat lastig leesbaar. Dat woord staat er dus onterecht.
Sjef van Swaaij, Advocaat bij de Hoge Raad
Ik weet niet wat het probleem is. Mogelijk betreft uw reactie een eerdere versie van dit blogbericht.