Recht op pleidooi. Het is een fundamenteel recht (art. 6 EVRM).
Soms kiezen partijen er – al dan niet op voorstel van de rechter – voor om schriftelijk te pleiten.
Geldt hier een maximum wat betreft het aantal bladzijden, zoals er ook bij een mondeling pleidooi beperkingen zijn qua spreektijd? Dat een beperking aan de omvang van conclusies resp. memories minst genomen niet voor de hand ligt, is eerder op deze blog al naar voren gebracht.
Op deze voor de praktijk belangrijke vraag wordt ingegaan in de hieronder geciteerde rechtsoverwegingen uit HR 19 april 2013, LJN BZ2904:
“3.4.1 Onderdeel 2.1 is gericht tegen de hiervoor in 3.3 onder (i) – (iv) weergegeven overwegingen. Voor zover het onderdeel betrekking heeft op de lengte van de pleitnota en de daarbij overgelegde producties wordt het volgende vooropgesteld. In het onderhavige geval heeft het hof schriftelijk pleidooi toegestaan, maar heeft het de omvang van de pleitnotities niet vooraf aan een maximale omvang gebonden. Het in dit geval toepasselijke Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven 2008, dat onder 5.5 regels geeft voor het schriftelijk pleidooi, schrijft bij een zodanig pleidooi geen maximale omvang van de pleitnotities voor. De wel in dat reglement (onder 5.4) neergelegde maximale spreektijd van 30 minuten voor het mondelinge pleidooi kan niet dienen als maatstaf voor de omvang van dergelijke pleitnotities, nu aan die maximale spreektijd (ook) organisatorische overwegingen ten grondslag liggen die niet gelden bij een uitsluitend schriftelijke gedachtewisseling. Door de pleitnota van [eiser] “in beginsel buiten beschouwing” te laten enkel omdat deze, indien voorgelezen, niet zou voldoen aan maatstaven die zouden gelden bij een mondeling pleidooi, heeft het hof derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.”
Maar leidt dit ook tot vernietiging van het bestreden arrest? De Hoge Raad beslist als volgt:
“3.4.2 De gegrondheid van het onderdeel kan echter niet op zichzelf reeds tot cassatie leiden. Het hof heeft immers in rov. 4.1.3 geoordeeld dat het de pleitnota “in afwijking van het voorgaande” wél in de beoordeling heeft betrokken voor zover [eiser] daarin zijn eerdere stellingen omtrent “zodanige zakelijke en/of persoonlijke rechten en verplichtingen” nader uitwerkt. Dit brengt mee dat de onjuiste rechtsopvatting van het hof alleen kan leiden tot vernietiging voor zover het middel onder verwijzing naar specifieke passages uit de pleitnota terecht erover klaagt dat en waarom het oordeel van het hof juist in het licht van die specifieke passages onvoldoende gemotiveerd dan wel onjuist is. Behoudens in onderdeel 2.4 – waarover hierna, in 3.5.4 – bevat het middel geen op specifieke passages toegespitste klachten in vorenstaande zin.”