IJssel - - van Swaaij Cassastie & Consultancy - cassatieadvocaat - cassatie advocaat

De IJssel, in de buurt van De Steeg en Giesbeek, zaterdag 12 september 2020 (foto SvS, iPhone 11 Pro Max)

Noviomagus. Op 20 juni jl. berichtte ik op deze blog over een door mij in een schadestaatprocedure behaald succes met een cassatieberoep tegen een door het Bossche Hof gewezen arrest. Kort gezegd ging het in die zaak om de vraag wat in de hoofdzaak (door het Hof) aangemerkt was als de tekortkoming die de wederpartij tot schadevergoeding verplichtte. In voornoemde schadestaatprocedure had het Hof die vraag beantwoord op een wijze die volgens mijn cassatiemiddel onbegrijpelijk was. De conclusie van advocaat-generaal E.M. Wesseling-van Gent strekte tot verwerping van het cassatieberoep, maar nadat ik een reactie op deze conclusie geschreven had, casseerde de Hoge Raad. MEER

Gezag van gewijsde van beslissing in eerdere schadestaatprocedure

Afgelopen vrijdag wees de Hoge Raad wederom een arrest in een schadestaatprocedure. Aan deze schadestaatprocedure was tussen dezelfde partijen een eerdere schadeprocedure (hierna: eerste schadestaatprocedure) voorafgegaan. In laatstgenoemd arrest ging het om de vraag of art. 236 lid 1 Rv van toepassing was, welke wetsbepaling luidt:

„Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.”

Casus

Sleutelstad is een projectontwikkelaar. NS was eigenaar van een strook grond bij het station in Leiden. Sleutelstad (of een rechtsvoorganger van Sleutelstad) had een eerste voorkeursrecht van koop voor een deel van die strook. In 1996 heeft NS de strook in strijd met het voorkeursrecht verkocht aan de gemeente Leiden.

Het Haagse Hof heeft in 2004 geoordeeld dat NS toerekenbaar was tekortgeschoten in de nakoming van het voorkeursrecht en heeft NS veroordeeld tot betaling aan Sleutelstad van bij staat op te maken schadevergoeding.

In de schadestaatprocedure die daarop volgde, de eerste schadestaatprocedure, heeft de Haagse Rechtbank NS veroordeeld tot betaling van een bedrag van  € 432.835,76 aan gederfde ontwikkelingswinst. Dit bedrag is het verschil tussen de door een deskundige vastgestelde gederfde ontwikkelingswinst en een bedrag dat Sleutelstad als schadevergoeding van de gemeente Leiden had ontvangen.

Het Hof heeft in de eerste schadestaatprocedure het vonnis van de rechtbank vernietigd en de eis van Sleutelstad alsnog afgewezen. Het overwoog daartoe onder meer (1) dat Sleutelstad in eerste aanleg en in hoger beroep aan haar eis ten grondslag gelegd had dat zij in 1996/1997 haar beoogde project op de strook zou hebben gerealiseerd, (2) dat, gezien de marktomstandigheden in 1996 en 1997, de winstpotentie niet in een concreet bedrag om te zetten was, (3) dat de schade evenmin geschat kan worden, en (4) dat geen rekening gehouden kan worden met het scenario van een latere realisatie, nu Sleutelstad een latere realisatie niet reeds in haar memorie van grieven bij de schadebegroting betrokken had.

De betreffende arresten (hoofdzaak en schadestaat) zijn in kracht van gewijsde gegaan.

Tweede schadestaatprocedure

IJssel - - van Swaaij Cassastie & Consultancy - cassatieadvocaat - cassatie advocaat

Sleutelstad eist in het geding waarin de Hoge Raad afgelopen vrijdag voornoemd arrest gewezen heeft (hierna: de tweede schadestaatprocedure) vergoeding van ontwikkelingswinst die zij zou hebben genoten als zij in 1996 de strook zou hebben verkregen en deze op een later moment zou hebben ontwikkeld. De Rechtbank heeft deze eis afgewezen.

In hoger beroep vangt Sleutelstad eveneens bot. Het Hof komt tot het kernoordeel dat de eerste schadestaatprocedure een ander geding is dan de tweede schadestaatprocedure. Dit oordeel creëert de mogelijkheid om (ten nadele van Sleutelstad en ten voordele van NS) toepassing te geven aan het gezag van gewijsde van – kort gezegd – hetgeen het Hof in de eerste schadestaatprocedure oordeelde. Deze mogelijkheid zou ontbreken, indien de eerste schadestaatprocedure niet in de zin van art. 236 Rv „een ander geding” zou zijn.

Oordeel Hoge Raad

Het cassatiecollege oordeelt:

„3.1.1   Onderdeel 1 van het middel klaagt over het oordeel van het hof (in rov. 6 en 7) dat de eerste schadestaatprocedure een ander geding is dan de tweede schadestaatprocedure en betoogt dat opeenvolgende schadestaatprocedures voor de toepassing van art. 236 Rv als één geding hebben te gelden.

3.1.2.  Deze klacht faalt. Een schadestaatprocedure moet ten opzichte van een eerdere schadestaatprocedure tussen dezelfde partijen worden beschouwd als ‘een ander geding’ in de zin van art. 236 Rv. Daarom komt aan een beslissing die de rechtsbetrekking in geschil betreft en die is vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis dat is gewezen in een schadestaatprocedure, op de voet van art. 236 Rv gezag van gewijsde toe in een volgende schadestaatprocedure tussen dezelfde partijen.”

Een link naar ’s Hogen Raads arrest staat HIER.