Tijdens cursussen die ik geef over succesvol procederen in appèl breng ik naar voren dat de advocaat die optreedt voor de appellant er doorgaans goed aan doet om te pleiten. Je moet de raadsheren in de ogen kunnen kijken teneinde hen te overtuigen dat jouw cliënt in het gelijk gesteld moet worden en te bemerken of jouw punten landen.
Geen gunst, maar een recht
Het mooie is dat een partij er recht op heeft om haar standpunt mondeling te doen bepleiten. Ik citeer ter bepaling van de gedachten uit een door mij uitgelokt, vernietigend arrest dat de Hoge Raad al weer bijna dertien jaar geleden gewezen heeft:
„3.3 Bij de beoordeling van het middel dat, kort gezegd, erover klaagt dat de rolrechter dan wel de Rechtbank [eiser] ten onrechte niet tot pleidooi heeft toegelaten, moet worden vooropgesteld dat de beslissingen van de rolrechter die erop neerkomen dat het verzoek om pleidooi wordt geweigerd, moeten worden aangemerkt als vonnissen waartegen cassatieberoep openstaat en dat dit ook geldt voor de brieven van de griffier die namens de rolrechter zijn geschreven.
3.4 Bij de beoordeling van het middel moet voorts het volgende worden vooropgesteld. Partijen hebben op grond van het bepaalde in art. 144 (oud) Rv. in beginsel het recht hun standpunten bij pleidooi toe te lichten. Dit geldt ook in het onderhavige geval, waarin de rolrechter heeft toegestaan dat na de memorie van grieven en de memorie van antwoord nog een memorie uitlating producties en antwoord memorie uitlating producties werden genomen. Een verzoek om de zaak te mogen bepleiten zal slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mogen worden geweigerd. Daartoe is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij tegen toewijzing van het verzoek klemmende redenen worden aangevoerd of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde (zie laatstelijk HR 15 november 2002, nr. C02/052, RvdW 2002, 185).
3.5 Nu van de zijde van [verweerster] tegen het verzoek van [eiser] om pleidooi in het geheel geen bezwaar is gemaakt en ook hetgeen door de rolrechter in de briefwisseling naar voren is gebracht niet de conclusie kan dragen dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde, is het middel in zoverre terecht voorgesteld. Voor zover in het oordeel van de rolrechter dan wel de Rechtbank besloten ligt dat het bepaalde in art. 2.12 van het Landelijk reglement voor de civiele rol bij de rechtbanken (gepubliceerd in Stcrt. 2000, 124) meebrengt dat in een geval als het onderhavige geen recht op pleidooi (meer) bestaat, is dit oordeel, naar het middel terecht betoogt, onjuist, nu het bepaalde in dat reglement niet kan afdoen aan het op de wet – art. 144 (oud) Rv. – gebaseerde recht op pleidooi. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling meer. Het Hof zal partijen tot pleidooi moeten toelaten.”
Een link staat HIER. Zie ook HR 27 januari 2012, NJ 2012, 77, waarnaar een link HIER staat.