Hersenbeschadiging veroorzaakt door aanrijding tijdens zwangerschap of latere gebeurtenis?
In deze zaak gaat het om schadevergoeding voor een jonge man met een hersenbeschadiging, nl. een periventriculaire leucomaacie (hierna: PVL). Volgens hem was de PVL prenataal veroorzaakt doordat zijn moeder, toen 30 weken zwanger van hem, in mei 1992 als passagier in een personenauto aangereden werd door een bij Nationale Nederlanden (hierna: NN) verzekerde personenauto waarvan de bestuurder geen voorrang verleende.
NN voerde als verweer dat de PVL geen (prenatale) aanrijdingsoorzaak had, want postnataal veroorzaakt was, namelijk door een zogeheten respiratory distress syndrome (RDS) – ademhalingsproblemen –, opgetreden een uur en twintig minuten nadat zijn moeder van hem bevallen was met behulp van een keizersnede.
Volgens Rechtbank en Hof was er een 50% kans dat de PVL prenataal (door de aanrijding) veroorzaakt was en was er tegelijk een 50% kans dat de PVL door de RDS veroorzaakt was. De Rechtbank veroordeelde op basis van proportionele aansprakelijkheid NN tot vergoeding van 50% van de schade, op te maken bij staat.
Hof verhoogt de schadevergoeding naar 60% van de schade: billijkheidscorrectie
Het Hof verhoogde de door NN te betalen vergoeding naar 60% van de schade:
“Het hof is van oordeel dat ook bij proportionele aansprakelijkheid, die immers stoelt op de aan 6:99 en 6:101 BW ten grondslag liggende uitgangspunten, en ertoe strekt om de onzekerheid over het causaal verband op rechtvaardige wijze te verdelen, ruimte overblijft voor een correctie op grond van billijkheidsargumenten, analoog aan de in artikel 6:101 BW neergelegde zogeheten billijkheidscorrectie. Wel noopt het feit dat de billijkheidscorrectie hier analoog wordt toegepast op een geval waarin causale onzekerheid bestaat tot bijzondere terughoudendheid. Als omstandigheden die in het kader van een correctie op het percentage in verband met billijkheidsmotieven kunnen worden meegewogen neemt het hof in aanmerking het feit dat de aansprakelijkheid berust op schending van een verkeersnorm, het feit dat sprake is van een WAM-verzekering, de ernst van het letsel, (…) en het feit dat het gaat om een destijds nog ongeboren kind dat de ingrijpende gevolgen van de aandoening dagelijks ondervindt. Het hof acht een en ander afwegend een correctie van 10% op haar plaats, zodat Nationale Nederlanden aansprakelijk is voor 60% van de schade van [verweerder 1].”
De Hoge Raad casseert
Na in rov. 4.2 – kort gezegd – ingegaan te zijn op zijn arresten Nefalit/Karamis (NJ 2011, 250, LJN AU6092) en Fortis/Bourgonje (NJ 2011, 251, LJN BO1799), oordeelt de Hoge Raad in rov. 4.3:
“Het middel stelt – terecht – niet ter discussie dat in deze zaak, gelet op de door het hof vastgestelde feiten, proportionele aansprakelijkheid op haar plaats is. Het middel betoogt evenwel dat bij toepassing van proportionele aansprakelijkheid geen ruimte bestaat om, nadat de rechter de in een percentage uitgedrukte kans heeft vastgesteld dat de normschending de schade heeft veroorzaakt, daarop nog een billijkheidscorrectie toe te passen, al dan niet naar analogie van art. 6:101 lid 1 BW. Dat betoog is juist. De regel van proportionele aansprakelijkheid strekt ertoe in een situatie waarin onzekerheid over het condicio-sine-qua-non-verband bestaat, de gevolgen van deze onzekerheid uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid niet geheel voor rekening van de benadeelde te laten, maar deze over de aansprakelijke persoon en de benadeelde te verdelen. Zulks is in meergenoemde arresten mede gerechtvaardigd met een verwijzing naar de aan de art. 6:99 en 6:101 BW ten grondslag liggende uitgangspunten. Dit betekent echter niet dat deze artikelen zelf rechtstreeks of overeenkomstig van toepassing zijn op de schatting die te dezen door de rechter moet worden gemaakt. Indien met toepassing van de regel van proportionele aansprakelijkheid een percentage voor de vergoedingsplicht van de aansprakelijke persoon is bepaald, en vervolgens dat percentage op grond van een billijkheidscorrectie verhoogd zou worden, zou deze verhoging verder gaan dan door de regel van de proportionele aansprakelijkheid wordt gerechtvaardigd, en op gespannen voet staan met de in het arrest Fortis/[B] [Fortis/Bourgonje, SvS] bedoelde terughoudendheid.”
Volgens Hartlief in zijn hiervóór vermelde Vooraf steekt de Hoge Raad terecht een stokje voor de door het Hof op de billijkheidscorrectie gebaseerde (bovenwaartse) bijstelling van de schadevergoeding, en: “Terecht voorkomt de Hoge Raad dat aansprakelijkheid wordt aangenomen voor een percentage dat de veroorzakingskans overstijgt.”
Hiermee ben ik het van harte eens.
Wèl ruimte voor billijkheidscorrectie als veroorzakingskans niet overstegen wordt?
Intussen zij bedacht dat, zolang hierbij maar niet door het ‘veroorzakingskans’-plafond gegaan wordt, een bijstelling naar boven op basis van de billijkheidscorectie (gewoon) mogelijk is, zoals de Hoge Raad voorts oordeelt in RvdW 2013, 37:
“4.4 Duidelijkheidshalve verdient nog opmerking dat, indien in een bepaald geval tot toepassing van proportionele aansprakelijkheid is besloten, art. 6:101 lid 1 BW onder specifieke omstandigheden wel aanleiding kan geven tot een vermindering van de (op basis van proportionele aansprakelijkheid vastgestelde) vergoedingsplicht en eventueel tot een billijkheidscorrectie als in dat artikellid bedoeld. Er moet daarvoor sprake zijn van causale omstandigheden aan de zijde van de benadeelde die niet reeds verdisconteerd (konden) zijn in het kader van de proportionele aansprakelijkheid zelf. Wanneer bijvoorbeeld enige tijd na een verkeersongeval de bestuurder van de aangereden auto ziek wordt, en onzeker blijft of die ziekte is veroorzaakt door het ongeval dan wel door een lichamelijke gesteldheid die voor zijn eigen risico komt (dan wel door een combinatie van beide oorzaken), zou met toepassing van proportionele aansprakelijkheid besloten kunnen worden tot een vergoedingsplicht van de voor het ongeval aansprakelijke persoon van (bijvoorbeeld) 40% van de schade; indien het ongeval echter mede was veroorzaakt door een verkeersfout van de benadeelde zelf, zou de aldus bepaalde vergoedingsplicht op grond van art. 6:101 lid 1 BW nog verminderd kunnen worden in overeenstemming met de mate waarin ieders verkeersfout tot het ongeval heeft bijgedragen, en zou vervolgens op grond van de billijkheidscorrectie als bedoeld aan het slot van lid 1 ook tot een andere verdeling van de schade besloten kunnen worden. In laatstbedoeld geval kan de billijkheidscorrectie er echter niet toe leiden dat alsnog een groter deel van de schade voor rekening van de aansprakelijke persoon wordt gebracht, dan op basis van de proportionele aansprakelijkheid was vastgesteld (in dit voorbeeld: 40% van de schade), omdat anders een aansprakelijkheid zou worden gevestigd die verder gaat dan waartoe de regel van de proportionele aansprakelijkheid reikt (zie hiervoor in 4.3).”
Het schijnt mij toe dat hetgeen de Hoge Raad hier oordeelt evenzeer juist is. Het gaat er om dat degene die (bijvoorbeeld) een aanrijding veroorzaakt heeft en met toepassing van de regel van proportionele aansprakelijkheid een percentage van de schade van de benadeelde moet vergoeden niet (vervolgens) op grond van een billijkheidscorrectie een hoger percentage van deze schade moet vergoeden, omdat deze verhoging (dus) vèrder zou gaan dan door de regel van de proportionele aansprakelijkheid gerechtvaardigd wordt, wat op gespannen voet zou staan met de in het arrest Fortis/[Bourgonje bedoelde terughoudendheid. Daarvan is geen sprake van in het in rov. 4.4 gegeven voorbeeld.
Dit is een link naar Hartliefs Vooraf in NJBlog. De civielrechtelijke Voorafjes in het Nederlands Juristenblad (NJB) pleeg ik met veel plezier te lezen.