Noviomagus. Het zal de frequente bezoeker van deze blog niet verbazen dat ik vele memories van grieven en beroepschriften onder ogen krijg.
Niet zelden komt het voor dat een grief inhoudt dat een bepaald oordeel in de bestreden uitspraak „onjuist en onbegrijpelijk” is. Fout!
Immers, de appèlrechter toetst (gewoon) of dat oordeel juist is. In hoger beroep zijn er geen oordelen van de rechter in eerste aanleg die zich niet als onjuist laten bestrijden.
Dat is het grote verschil met de cassatieprocedure. Hierin laten alleen rechtsoordelen zich als onjuist bestrijden. Een zogeheten feitelijk oordeel, zoals het oordeel dat een gesteld feit al dan niet vast is komen te staan, laat zich in cassatie niet (zinvol) als onjuist bestrijden. Een feitelijk oordeel laat zich in cassatie wèl – indien daar goede redenen voor zijn – als onbegrijpelijk bestrijden. De toetsing of een feitelijk oordeel onbegrijpelijk is, is beperkt. Zo maakt het enkele gegeven dat een ander oordeel (ook) mogelijk was geweest of zelfs meer voor de hand gelegen had, een feitelijk oordeel niet ‘dus’ onbegrijpelijk.
Derhalve is er geen goede reden om in hoger beroep een oordeel van de rechter in eerste aanleg (mede) als ‘onbegrijpelijk’ te bestrijden. De appèlrechter treedt tenslotte, anders dan de Hoge Raad, wèl in een beoordeling van de juistheid van ieder bestreden oordeel in de uitspraak waarvan beroep.
De grief dat het ermee bestreden oordeel ‘onjuist en onbegrijpelijk’ is, heeft intussen als nadeel dat de advocaat die de grief formuleert de suggestie wekt niet te onderkennen dat de appèlrechter ieder oordeel kan toetsen op juistheid.
Dat neemt niet weg dat het ook in hoger beroep zinvol is om te onderscheiden tussen rechtsoordelen en feitelijke oordelen. Zo zie ik niet zelden een grief die inhoudt dat een bepaald oordeel „rechtens onjuist” is (rechtsoordeel) en een grief die erop neerkomt dat oordeel over bijvoorbeeld de toedracht van een ongeval „onjuist” is (feitelijk oordeel).