In de eerste aflevering stond de lengte van de termijn van de civiele cassatieprocedure centraal. Zoals daarin vermeld is, wordt bij de Hoge Raad maar zelden mondeling gepleit. De zaak pleegt door partijen schriftelijk toegelicht te worden.
Wie mij volgt op Twitter (@sjefvanswaaij), weet dat ik hedenochtend een mondeling pleidooi gehouden heb.
De zaak
In deze zaak gaat het (kort gezegd) om de vraag of een erfdienstbaarheid van weg gevestigd is op de binnenplaats van een oude, hoefijzervormige hoeve, dan wel daarbuiten. Volgens mijn cliënten (H) is het laatste het geval.
In een uit 1905 daterende akte waarop hun tegenpartij (S) zich beroept is bepaald (onderstreping toegevoegd):
“Bij het lot van [B] behoort ook de mestplaats, deze mestplaats is belast met de erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van de stallen van [L] toebedeeld.”
Het Hof oordeelde ten nadele van mijn cliënten dat de binnenplaats object is van dit servituut (onderstreping toegevoegd):
“Als uitgangspunt moet dienen dat door de verdeling in 1905 van de tot de gemeenschap behorende percelen tussen drie rechthebbenden de noodzaak tot het vestigen van een erfdienstbaarheid ontstond. Uit de in de akte gebezigde bewoordingen uitgelegd naar objectieve maatstaven volgt dat ten bate van het aan [L] toebehorende perceel, destijds genummerd 7673, het recht van erfdienstbaarheid van weg is gevestigd van de op perceel 7673 gelegen stallen – thans woning van S – over de binnenplaats naar en van de openbare weg, de [O], waarbij het Hof het ervoor houdt dat de stallen van [L] zich destijds op een afstand van meer dan tien meter verwijderd van de poort bevonden en derhalve niet – zoals [H] betoogt – vlak achter de poort, zoals is op te maken uit de door [H] bij de memorie van grieven overgelegde foto met nummer 28A. Van belang is derhalve niet dat, zoals [H] voorts betoogt, niet duidelijk is waar destijds de mestplaats heeft gelegen.”
In het door mij opgestelde cassatiemiddel wordt in zijn kern ’s Hofs oordeelsvorming als onbegrijpelijk bestreden. Immers, in de akte is toch bepaald dat de mestplaats is belast met de erfdienstbaarheid van weg? Dan is toch met name onbegrijpelijk ’s Hofs oordeel dat niet van belang (?!) zou zijn dat onduidelijk (!) is waar destijds de mestplaats gelegen heeft?
Mondeling pleidooi
Het leek mij goed om deze zaak mondeling te bepleiten. Dit met behulp van vergrotingen van foto’s en kadastrale kaarten als overgelegd in de processtukken. Voorts heeft de advocaat die deze zaak behandelde bij de Rechtbank en het Hof een video laten maken van circa vier minuten. Deze heb ik tijdens mijn pleidooi afgespeeld.
Mij werden nog twee vragen gesteld nadat ik mijn pleidooi gehouden had. De vragenstellers waren de Raadsheer mr. M.V. Polak en de Plaatsvervangend Procureur-Generaal mw. mr. C.L. de Vries Lentsch-Kostense.
Geen tegenpleiter
In cassatie is de tegenpartij van mijn cliënten, S, niet verschenen. Wel is mij bekend dat een andere advocaat bij de Hoge Raad voor hen de zaak bestudeerd heeft. Ik houd het erop dat zijn advies is geweest dat in casu het voeren van verweer geen zin heeft om de reden dat het cassatiemiddel ‘dodelijk’ is voor ’s Hofs arrest.
Een bijzonder aspect van mijn pleidooi was derhalve dat ik de enige pleiter was. Uiteraard was dat voor mij geen reden om ‘dus’ maar niet mondeling de zaak te bepleiten.
Terug naar Noviomagus
Terug in de trein naar Noviomagus was en ook thans is mijn overtuiging dat ik de Hoge Raad en de Plaatsvervangend Procureur-Generaal beter heb kunnen voorlichten, dan wanneer ik een schriftelijke toelichting gegeven had.
Hoe gaat het nu verder?
De Procureur-Generaal zal op 29 november a.s. concluderen. Plaatsvervangend Procureur-Generaal mw. mr. C.L. de Vries Lentsch-Kostense heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat het interne beleid is dat in zaken die mondeling bepleit worden niet eerder geconcludeerd wordt dan in zaken die schriftelijk toegelicht worden.
Het arrest van de Hoge Raad zal er (dus) niet voor het einde van dit jaar zijn.