Foto.pak

Soms is het goed om even heel duidelijk te zijn, ook als je daarmee bepaald  geen vrienden zou maken of als dat in sommige kringen niet geapprecieerd resp. niet chique gevonden zou worden. Daarvoor is deze kwestie namelijk veel te ernstig.

De integriteitscommissie oordeelde dat prof. mr. P. Rijpkema meerdere malen te lichtvaardig had gekozen voor aanduidingen en formuleringen die onvoldoende recht deden aan de auteursrechtelijke belangen van anderen en kwalificeerde deze handelwijze als “onzorgvuldig”.

Wonderlijk nu is het dat het College van Bestuur van de UvA tevens overneemt – hoe is het mogelijk? – het oordeel van die commissie dat niet gezegd kan worden dat deze hoogleraar als wetenschapper niet integer zou hebben gehandeld alsmede het oordeel dat  geen sprake zou zijn van plagiaat (‘plagiaat’).

Wonderlijk, want ten eerste is van niet integer handelen nu juist – evident – wèl sprake.

Hoezo integer?

In NRC Handelsblad (14 dezer, blz. 8) wordt vermeld:

“Nog voordat de eerste druk van het boek Inleiding in de rechtswetenschap verscheen, protesteerden medewerkers van de leerstoelgroep. Makkelijk was dat niet, want de nieuwe hoogleraar was hun nieuwe baas. Waarom stond er een andere titel op de kaft? En waarom niet ook de namen van de co-auteurs? Een van hen, erkent Rijpkema, “waarschuwde me. Ik zou problemen over me afroepen als ik me zou presenteren als auteur van de teksten in plaats van als redacteur.”
De professor zette door. Totdat de zaak in 2011, na de tweede druk, belandde op het bord van emeritus hoogleraar belastingrecht Jaap Zwemmer.”

Prof. Rijpkema heeft het ‘gewoon’ doorgedrukt, heeft het – hoezeer ook gewaarschuwd –  doen voorkomen als zou hij de (enige) auteur zijn van het betreffende boek, ofschoon dit boek voor circa 2/3 deel (!) niet door hemzelf  geschreven is. De vermelding in de Verantwoording van het boek dat ermee voortgebouwd wordt op het werk van vele  anderen is – en dit is mild uitgedrukt – misleidend. Misleidend, want voortbouwen op werk van een of meer anderen is iets geheel anders dan het integraal overnemen (lees maar gewoon: jatten) van teksten uit een ander, niet door jouzelf geschreven boek en je ‘eigen’ boek – met een andere titel –  voor circa 2/3 deel uit die integraal overgenomen teksten te laten bestaan (in mijn vorige weblogbericht staat een link naar NRC Handelsblad waarin dat treffend geïllustreerd wordt). Kort en goed: voor 2/3 wordt in dat boek nu juist helemaal niet voortgebouwd op iets – überhaupt niet verder gebouwd.

Alleszins begrijpelijk – en veelzeggend – hadden, na het verschijnen van die eerste druk,  de  leden van de leerstoelgroep geprotesteerd tegen de vermelding van Rijpkema op de omslag en bovendien tegen de tekst van de Verantwoording.

Ten tweede wonderlijk, omdat ontegenzeggelijk de ‘hoezo geen plagiaat?’-vraag rijst.

Onmiskenbaar wèl plagiaat

Van Dale omschrijft plagiaat als: “{…} het zich toeëigenen vh geestelijk werk van anderen en het als eigen werk openbaar maken {…)”. Hoezo zou hetgeen prof. Rijpkema gedaan heeft niet onder deze omschrijving vallen? In NRC Handelsblad lees ik dat volgens Pieter Drenth, oud-president van de KNAW, geen sprake zou  zijn van plagiaat, daar van “pikken” geen sprake zou zijn om de reden dat Rijpkema in de Verantwoording schrijft voor te bouwen op het werk van vele anderen. Maar Drenth gaat er, volgens mij, veel te makkelijk aan voorbij dat Rijpkema ‘zijn’ boek (dus) voor maar liefst 2/3 deel overgeschreven (!) heeft. Voor 2/3 is (dus) überhaupt niet voortgebouwd. Derhalve: wèl plagiaat.

Niet minder erg dan destijds René Diekstra?

Minst genomen is het gerechtvaardigd om de vraag op te werpen of deze hoogleraar niet (gewoon) ontslagen moet resp. had moeten worden, dan wel rap eigener beweging behoort te vertrekken. Let wel: wat hier gebeurd is, is hoogst verwijtbaar. Het gaat onmiskenbaar om een academische doodzonde. Zulke lieden zou je niet in je faculteit moeten willen hebben rond (blijven) lopen, laat staan als hoogleraar, iemand die binnen de academie een voorbeeldfunctie vervult resp. heeft te vervullen. Een hoogleraar die op deze wijze handelt, is naar het mij toeschijnt niet te handhaven. Niettemin liet het College van Bestuur van de UvA het bij een berisping. Maar is er ‘dus’ een, laat staan wezenlijk, verschil met de greep uit de kas van de kantine van de faculteit? Verschil tussen andermans geld en andermans intellectuele eigendom?

De verontwaardiging

Is het mijn wetenschappelijke achtergrond waarom ik boos ben? Stel je voor, jij schrijft een hoofdstuk of meerdere hoofdstukken, en een ander maakt er – zonder jouw naam ook maar te vermelden – goede sier mee, doet alsof hij de (enige) auteur ervan zou zijn. Dat deugt onmiskenbaar niet (‘Hoe fout kun je zijn?’).

Er dringt zich derhalve iets op, namelijk het bevestigende antwoord op de vraag of die hoogleraar niet gewoon zo snel mogelijk weg moet. Ik geloof niet wat – NRC Handelsblad bericht het (14 januari jl.) – prof. Rijpkema in een reactie laat weten, namelijk – ik citeer uit NRC Handelsblad -:

{…} dat hij “niks heeft verzwegen”. Hij heeft geprobeerd “zorgvuldig te handelen”, maar het had altijd “nog netter en vollediger” gekund. Zo was “de verantwoording in de eerste druk beknopter dan wenselijk was geweest”.

Hoezo een, laat staan serieuze, poging om zorgvuldig te handelen? Zoiets dóe je (gewoon) niet. Wilde de hoogleraar niet (gewoon) ‘zorgvuldig’ – hoe te dezen misplaatst ook – zijn ijdelheid strelen? Hij heeft minst genomen de schijn tegen.

Wat beweegt het College van Bestuur van de UvA?

Waarom heeft het College van Bestuur van de UvA volstaan met een (eenvoudige) berisping? Welk signaal het aldus afgeeft, is dat je met plagiaat uiteindelijk wel weg kunt komen (reprimande, maar dat is het dan). Dat signaal is nu juist het verkeerde signaal.