Noviomagus. Onder Hof ‘s-Hertogenbosch 14 oktober 2014, JBPr 2015, 26 staat een noot van mijn hand. De redactie inviteerde me om dit arrest te annoteren.
In het arrest is de vraag aan de orde of hoger beroep mogelijk is in een op basis van art. 96 Rv (omgekeerde prorogatie) ingeleid geding waarin de Kantonrechter op de voet van art. 71 Rv de zaak verwijst naar een kamer van de Rechtbank die niet tot de sector Kanton behoort (in casu: een kamer van de sector Civiel resp. „Team Handel”).
Tekst wetsartikelen
Art. 96 Rv bepaalt:
„In alle zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen zij zich samen tot een kantonrechter van hun keuze wenden en zijn beslissing inroepen. Het geding wordt gevoerd op de wijze als door de kantonrechter bepaald.”
Art. 71 lid 1 Rv bepaalt:
„Moet een zaak, in behandeling bij de kantonrechter, verder worden behandeld en beslist door een kamer voor andere zaken dan kantonzaken, dan wordt de zaak daartoe op verlangen van een der partijen of ambtshalve naar een zodanige kamer verwezen.”
Het vijfde lid van dit art. 71 bepaalt:
„Tegen een verwijzing en tegen het achterwege laten van verwijzing staat geen voorziening open. De rechter naar wie de zaak is verwezen, is aan de verwijzing gebonden.”
Art. 333 Rv bepaalt:
„Geen hoger beroep staat open in zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan en waarbij partijen zijn overeengekomen van hoger beroep af te zien. In zaken als bedoeld in artikel 96 staat hoger beroep slechts open indien partijen zich dat beroep, binnen de grenzen van artikel 332, hebben voorbehouden.”
Oordeel Hof
In voornoemd arrest oordeelde het Hof dat voornoemde vraag in ontkennende zin beantwoord dient te worden. Zo oordeelt het Hof dat door een verwijzing op de voet van art. 71 Rv de aard van het geding (art. 96 Rv-zaak) niet wijzigt en dat dit slechts anders is indien blijkt van ondubbelzinnige toestemming van beide partijen. Hierbij verwijst het Hof naar HR 8 november 2002, NJ 2003, 15, waarin de Hoge Raad oordeelde dat een (appèl)voorbehoud in de zin van art. 333 (laatste zin) Rv door beide partijen uitdrukkelijk en eensluidend gedaan moet worden wanneer zij zich tot de kantonrechter wenden.
Noot
Voor mijn visie op ’s Hofs oordeelsvorming verwijs ik graag naar mijn noot onder het arrest (dus: JBPr 2015, 26). In deze noot werp ik ook de vraag op of de Kantonrechter in casu aan de wet de bevoegdheid ontleent om de zaak te verwijzen naar een niet tot de sector Kanton behorende kamer. Deze vraag beantwoord ik er in ontkennende zin.
Link naar ’s Hofs arrest
Een link naar ’s Hofs arrest staat HIER.