Noviomagus. Op 24 december jl. werd in een bericht op deze blog (MEER) de aandacht gevestigd op een door mij uitgelokt casserend arrest dat twee dagen eerder gewezen was. In dit arrest gaat het onder meer om de uitleg van „opzettelijk” in art. 3:194 lid 2 BW:
„Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten.”
Naar ’s hofs oordeel was voor toepasselijkheid van deze wetsbepaling nodig het „oogmerk rechten van de deelgenoten of de schuldeisers te verkorten”. Dit oordeel vond alle steun in Asser-Perrick (Erfrecht en schenking).
Mijn cassatiemiddel richtte een klacht tegen dat oordeel.
Volgens de advocaat-generaal, die verwees naar Asser-Perrick, zou deze klacht moeten falen.
Nadat ik met een zogeheten borgersbrief gereageerd had op de conclusie van de advocaat-generaal, brak de Hoge Raad in zijn arrest de staf over dit oordeel.
Het zal mij daarom vast niet euvel geduid worden dat ik in dat blogbericht ietwat triomfantelijk schreef dat de in die week van dat arrest verschenen en bij mij op kantoor ontvangen nieuwe druk van Asser-Perrick, gezien dit arrest, al niet meer up-to-date was.
In de meest recente editie van de NJ is dit arrest (NJ 2018/276) voorzien van een annotatie van S. Perrick. In die noot (§ 7) schrijft Perrick dat hij geen moeite heeft om het oordeel van de Hoge Raad te aanvaarden, maar meent dat de door het hof geformuleerde regel tot hetzelfde resultaat kan leiden.
Reacties
Peter Muller
Sjef, pabien (gefeliciteerd) zoals wij op Curacao zeggen.