“De eiser is gehouden in het exploit van dagvaarding een advocaat bij de Hoge Raad aan te wijzen, die hem in het geding zal vertegenwoordigen, op straffe van nietigheid.”
In door mij geconcipieerde cassatiedagvaardingen wordt dan ook gewoon vermeld dat de betreffende eiser “{…} woonplaats kiest aan de Molenveldlaan 162 (6523 RN) te Nijmegen ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad mr. J.H.M. van Swaaij, die als zodanig aangewezen wordt door mijn verzoeker om hem te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie {…}”.
Mr X, “advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden”?
In alle dan toch (verreweg) de meeste niet door mij geconcipieerde, uitgebrachte cassatiedagvaardingen wordt vermeld dat de betreffende eiser woonplaats kiest ten kantore van mr. X en dat deze “{…} advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden {…}” is.
Is dat strak? Vind van niet. Immers, het hiervóór geciteerde derde lid van art. 407 Rv spreekt gewoon van “{…} advocaat bij de Hoge Raad {…}”.
Natuurlijk, met Hoge Raad in dit derde lid wordt gedoeld op de Hoge Raad der Nederlanden, zodat het op zichzelf niet onjuist is als mr. X een cassatiedagvaarding concipieert met ‘advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden’.
Maar het bekt niet en, belangrijker, het is niet nodig. Het toevoegen van “{…} der Nederlanden {…}” impliceert bovendien dat er minder gecomprimeerd geschreven wordt dan mogelijk is.
Vandaar dat ik het houd op ‘advocaat bij de Hoge Raad’.