Eigenaar van de aandelen in X B.V.
In een cassatiezaak waarin ik kort geleden schriftelijke toelichting gaf op mijn cassatiemiddel stelde het betreffende gerechtshof in het door dit middel bestreden arrest als feit vast dat een bepaalde persoon in de betreffende casus “{…} eigenaar van de aandelen in {…}” X B.V. is.
Voetnoot
Dat deed natuurlijk pijn aan oog en oor. In het kader van een vermelding van de door het hof als vaststaand aangemerkte feiten plaatste ik in voornoemde schriftelijke toelichting een voetnoot. In deze voetnoot staat vermeld:
“Het hof bezigt – zonder apostroftekens te gebruiken – de term “eigenaar”, wat (dus) geen navolging verdient, nu, hoe jammer het ook is, eigendom sinds 1 januari 1992 nog ‘slechts’ het meest omvattende recht is dat men op een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object kan hebben (art. 5:1 BW).”
De vergissing van E.M. Meijers
Onder het tot 1 januari 1992 vigerende BW van 1838 kon je gewoon eigenaar zijn van een aandeel in het kapitaal van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Zo’n aandeel was een onlichamelijk zaak. Maar onlichamelijke zaken hebben we (dus) sinds 1 januari 1992 niet meer. Foutje van Meijers. Hij heeft miskend dat er geen equivalent is voor de term eigenaar.
De ’toebehoorder’?
Hoe druk je uit dat iemand degene is die het meest omvattende recht heeft op een aandeel in het kapitaal van besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of bijvoorbeeld op een auteursrecht? Let wel, de term ‘rechthebbende’ is te weinig specifiek. Immers, iemand met een stil pandrecht op een auteursrecht is óók een rechthebbende, maar heeft toch echt niet een recht dat op gelijke hoogte staat als het recht van degene wiens aandeel of auteursrecht het is.
In het gegeven dat wij behoefte hebben aan een term als ’toebehoorder’, weerspiegelt zich dat we hier eigenlijk gewoon eigenaar zouden willen schrijven.
Dan maar “{…} ‘eigenaar’ van de aandelen {…}”
Ik begrijp wel dat voornoemd hof dan maar gewoon spreekt van eigenaar van de aandelen. Maar ja, de wet is daarvoor prohibitief. Beter is het derhalve om gewoon te schrijven ‘eigenaar’ van de aandelen. Dan had op het hof niet het odium gerust dat het (mogelijk) miskend zou hebben dat de wet geen eigendom op aandelen kent.
Reacties
Rik Tummers
In reactie op uw artikel “Misgreep van E.M. Meijers”, zou ik graag willen opmerken dat Van Dale aan de term eigenaar de volgende betekenis toekent: degene aan wie iets toebehoort.
In dat opzicht is gebruik van de term ‘eigenaar’ door het hof niet onjuist. Een ‘eigendom’ kent altijd een ‘eigenaar’, maar kennelijk hoeft een ‘eigenaar’ niet altijd over een ‘eigendom’ te beschikken.
Voorts meen ik dat het gebruik van apostroffen door het hof, mede gelet op bovenstaande, zelfs verwarrend werkt. De lezer die aan het woord ‘eigenaar’ de betekenis toekent zoals Van Dale dat doet, zou kunnen menen dat het hof door het gebruik van apostroffen wenst aan te geven dat aan de bestuurder het aandeel niet toebehoort.
Paul Mazel
Als jurist kun je het op dit punt niet oneens zijn met mr. van Swaaij. Of toch wel? Juristerij is ook duidelijk formuleren. Wie mijdt het woord wanprestatie en heeft het alsmaar over een toerekenbare tekortkoming? Als het er echt op aan komt: ja; in doorsnee: nee.