Noviomagus. Gisterenochtend heeft de Hoge Raad een arrest vernietigd in een door mij ingesteld cassatieberoep. Met deze vernietiging heb ik reeds in de tweede week van januari het eerste cassatiesucces van het jaar 2024 behaald.
Feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende. Mijn cliënte, Smetjet N.V. (hierna: Smetjet), een in België gevestigde vennootschap, is in 2006 een arbeidsovereenkomst aangegaan met een eveneens in België woonachtige werknemer (hierna: de werknemer). De arbeidsovereenkomst bevat geen rechtskeuze. De werknemer had de functie van industrieel reiniger.
In 2009 heeft de werknemer in Nederland letsel opgelopen toen hij voor Smetjet bij een bedrijf werkzaamheden verrichte. Tussen Smetjet en de werknemer is een geschil ontstaan over de vraag of Nederlands dan wel Belgisch recht van toepassing is op de schadevergoedingsvordering van de werknemer. Hierover zijn meerdere procedures gevoerd. In dit geding heeft Smetjet geëist dat voor recht verklaard wordt:
„1. dat het Belgische recht van toepassing is op de schadeafhandeling van het arbeidsongeval; en meer in het bijzonder:
2. dat een eventuele schadeclaim van de werknemer op Smetjet uit hoofde van het arbeidsongeval dient te worden beoordeeld conform de maatstaven van de Belgische Arbeidsongevallenwet, in het bijzonder de toepassing van de bepalingen van art. 46 van de Belgische Arbeidsongevallenwet.”
Procesverloop in feitelijke instanties
De Kantonrechter te Eindhoven heeft deze eis toegewezen aangezien de werknemer verzuimd had om tijdig van antwoord te dienen. De werknemer ging in hoger beroep. Het Bossche Hof heeft Smetjet niet-ontvankelijk verklaard in haar eis (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2022:2915). Dit op de grond dat de geëiste verklaring voor recht onvoldoende concreet omschreven zou zijn. Het Hof oordeelde:
„3.5.3. In haar onderbouwing van de vordering heeft [geïntimeerde] met name gesteld dat het Belgische recht van toepassing is op de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] jegens [appellant] uit hoofde van het arbeidsongeval. Deze stelling sluit niet aan bij de door [geïntimeerde] gekozen formuleringen van de gevorderde verklaringen voor recht.
[geïntimeerde] heeft onder punt 1 de toepasselijkheid van het Belgische recht gevorderd op de schadeafhandeling van het arbeidsongeval. De term “schadeafhandeling” is geen (vastomlijnd) juridisch begrip waarop op zichzelf en zonder meer een nationaal recht van toepassing kan worden verklaard. [geïntimeerde] heeft in haar onderbouwing niet aangegeven wat er onder deze term moet worden begrepen. [geïntimeerde] heeft evenmin omschreven wat moet worden verstaan onder de term “eventuele schadeclaim” genoemd onder punt 2. Gaat het hier bijvoorbeeld om een vordering tot vergoeding van een bepaalde schadepost (zoals inkomensschade) of valt hieronder ook een vordering strekkende tot het nakomen door [geïntimeerde] van haar nazorgverplichting of re-integratieverplichting?
Het hof kan als gevolg van deze onvoldoende concreet omschreven termen niet toetsen welke gedragingen hieronder vallen zodat niet voor recht kan worden verklaard dat op al deze gedragingen Belgisch recht van toepassing is en niet voor recht kan worden verklaard dat een eventuele schadeclaim volgens de maatstaven van de Belgische Arbeidsongevallenwet, in het bijzonder de toepassing van de bepalingen van artikel 46 van de Belgische Arbeidsongevallenwet, moet worden beoordeeld. Daar komt bij dat [geïntimeerde] in het licht van de uitspraak van de Belgische rechter zoals deze is opgenomen onder rechtsoverweging 3.1. onder l en m. evenmin voldoende heeft onderbouwd dat de inhoud van het Belgische recht ertoe leidt dat alle toekomstige schadeclaims van [appellant] jegens [geïntimeerde] uit hoofde van het arbeidsongeval conform de door haar gestelde maatstaf moeten worden beoordeeld.
3.5.4. Nu er geen taak voor de rechter is weggelegd om een verklaring voor recht te herformuleren (zie HR 21-12-2001, ECLI:NL:HR:2001: ZC3693), is de slotsom dat [geïntimeerde] in geen van haar beide vorderingen kan worden ontvangen. Grief 3 slaagt in zoverre. De grieven 1 en 2 kunnen om deze reden onbesproken blijven.”
Cassatiemiddel en oordeel Hoge Raad
In cassatie heb ik erover geklaagd dat het Hof een onbegrijpelijke uitleg gegeven heeft aan de door Smetjet geëiste verklaringen voor recht. Want, zo heb ik ter onderbouwing van de klacht aangevoerd, deze verklaringen moeten uitgelegd worden in het licht van het partijdebat, en blijkens dit debat is zonneklaar wat Smetjet met de verklaringen bedoelt. Deze klacht slaagt. De Hoge Raad oordeelt (voetnoot weggelaten):
„3.1.2 Bij de uitleg van een petitum moet niet slechts acht worden geslagen op de bewoordingen daarvan, maar komt ook betekenis toe aan de inhoud van hetgeen aan de eis ten grondslag is gelegd, de wijze waarop de wederpartij de eis heeft opgevat en redelijkerwijs heeft moeten opvatten, en het overige partijdebat. Dat geldt ook voor de uitleg van een vordering tot het geven van een verklaring voor recht van een bepaalde inhoud.
3.1.3 (…) Het geschil betrof derhalve de vraag of naar Belgisch dan wel Nederlands recht dient te worden beoordeeld of Smetjet op de vermelde grondslagen aansprakelijk is voor de schade van de werknemer als gevolg van het arbeidsongeval en, in het eerste geval, of aansprakelijkheid van een werkgever voor een aan een werknemer overkomen arbeidsongeval uitputtend is geregeld in de Belgische Arbeidsongevallenwet. Het oordeel dat Smetjet niet heeft onderbouwd wat moet worden begrepen onder de termen ‘schadeafhandeling’ en ‘schadeclaim’ is dan ook onbegrijpelijk. Voorts valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom de toewijsbaarheid van de gevorderde verklaringen voor recht zich niet laat beoordelen zonder nadere specificatie van de aan Smetjet in verband met het arbeidsongeval verweten gedragingen en de mogelijke, door de werknemer te vorderen schadeposten. De hiervoor in 3.1.1 weergegeven klachten zijn dan ook gegrond.”
Voorts heb ik in cassatie geklaagd dat ’s Hofs oordeel dat Smetjet haar eis „in het licht van de uitspraak van de Belgische rechter” onvoldoende onderbouwd zou hebben (zie de hiervoor geciteerde rov. 3.5.3, tweede alinea), onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd is. Want, zo heb ik aangevoerd, niet in te zien valt waarom Smetjets eis onvoldoende onderbouwd in het licht van deze uitspraak, omdat in de bedoelde Belgische uitspraak slechts geoordeeld is dat de Nederlandse of Belgische rechter aan wie een vordering tot schadevergoeding ingevolge het arbeidsongeval op grond van de aansprakelijkheid van de werkgever voorgelegd wordt, de toelaatbaarheid en de gegrondheid van die vordering in alle aspecten en op grond van de middelen hem voorgebracht zal moeten onderzoeken. Ook deze klacht slaagt. De Hoge Raad oordeelt:
„3.2.3 Smetjet heeft, onder overlegging van een memo van een Belgische advocaat, betoogd dat uitsluitend de Arbeidsongevallenwet bepaalt of en in hoeverre een werknemer zijn werkgever aansprakelijk kan stellen voor schade als gevolg van een arbeidsongeval. Het vonnis van de arbeidsrechtbank Antwerpen geeft daarover geen uitsluitsel. Het oordeel dat Smetjet wat betreft de als tweede door haar gevorderde verklaring voor recht tevens niet-ontvankelijk is op de grond dat zij de inhoud van het Belgische recht in het licht van dat vonnis onvoldoende heeft onderbouwd, is dan ook onbegrijpelijk. De hiervoor in 3.2.1 weergegeven klacht slaagt.”
Ten slotte
Een prachtig succes voor mijn cliënte. Een link naar ’s Hogen Raads arrest staat HIER.