Noviomagus. Al geruime tijd procedeer ik uitsluitend nog in civiele cassatiezaken. Inhoudelijke commentaren op uitspraken die gedaan zijn in zaken waarin ik opgetreden heb als advocaat bij de Hoge Raad blijf ik interessant vinden. Dit geldt (dus) ook voor het commentaar van Coen Drion in het Vooraf van de NJB-editie van komend weekend op HR 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1603.
HR 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1603
Van dit arrest is de inhoudsindicatie op rechtspraak.nl als volgt. ‘Vermogensrecht. Verjaring van rechtsvordering tot vergoeding van schade wegens ondeugdelijk belastingadvies. Aanvang korte verjaringstermijn (art. 3:310 lid 1 BW). Moment waarop benadeelde voldoende zekerheid heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Ontbreken van de kennis en het inzicht die nodig zijn om de deugdelijkheid van een geleverde prestatie te beoordelen; juridische beoordeling?’.
Een dag na het wijzen van dit arrest is op deze blog een bericht geplaatst waarin uiteengezet is waar het in dit arrest om gaat en wat de Hoge Raad beslist heeft. Het komt erop neer dat het cassatiecollege omgegaan is, dan wel zijn eerdere jurisprudentie wezenlijk genuanceerd heeft door te overwegen (onderstreping toegevoegd en voetnoot weggelaten):
„Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onbekendheid met of onzekerheid over de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, niet aan aanvang van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW in de weg staat. Deze juridische beoordeling ziet niet op de kennis en het inzicht die nodig zijn om de deugdelijkheid van een geleverde prestatie te beoordelen, anders dan uit eerdere uitspraken van de Hoge Raad zou kunnen worden afgeleid.”
Waarom speelt de Hoge Raad geen open kaart?
Het cassatiecollege is in dit arrest (weer) sneaky geweest bij het omgaan respectievelijk wezenlijk nuanceren van eerdere rechtspraak. Het bedient zich immers van de formulering ‘anders dan uit eerdere uitspraken van de Hoge Raad zou kunnen worden afgeleid’. Daarmee laat de Hoge Raad in het midden of hij (gewoon) tot een ander inzicht gekomen is, waarmee op zichzelf niets mis hoeft te zijn (zolang zoiets maar niet te vaak gebeurt), dan wel of eerdere uitspraken verkeerd begrepen zijn door bijvoorbeeld rechtswetenschappers. Ik attendeer te dezen op een door de Groningse hoogleraar Frank Verstijlen geschreven artikel waarin hij ingaat op, wat hij noemt, „de verschillende manieren van ‘omgaan’ door de Hoge Raad”. Een link naar de tekst van dit artikel staat HIER.
‘Je zaak kan pas gaan verjaren als je weet dat je een zaak hebt’
Voornoemd Vooraf heeft als opschrift ‘Van verjaring, rechtsdwaling en gebrekkige juridische prestaties’. Daarin schrijft Drion dat de Engelse en de Nederlandse rechter per saldo via verschillende wegen tot ongeveer hetzelfde resultaat komen. Hij parafraseert het aldus dat een zaak pas kan beginnen te verjaren als je in voldoende mate kunt weten dat je een zaak hebt. Hoewel het resultaat hem aanspreekt, vindt Drion de door de Hoge Raad bewandelde weg niet juist, althans minder gelukkig (voetnoot weggelaten):
„Een nadeel van deze benadering is het volatiele karakter van het criterium, alsmede de beperkte reikwijdte ervan. De regeling aan de achterzijde, via de duidelijke beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, die met toetsing van álle omstandigheden aan een beroep op verjaring in de weg kan staan, heeft deze nadelen niet. Die zou dan ook mijn voorkeur hebben.”
Lezing van het Vooraf zij van harte aanbevolen. Een link naar de tekst ervan staat HIER.