Hans.JHN

Hans Nieuwenhuis (foto 30 december jl., SvS, iPhone 5s)

Eerder is op deze weblog aandacht besteed aan Het vierspan van Hans Nieuwenhuis.

Bovendien is daarvan op deze blog de integrale tekst gepubliceerd van ‘Principium individuaties’. MEER

Uiteraard smaakt dat naar publicatie van nog een andere bijdrage uit Het vierspan op deze blog.

Uitdrukkelijk en zonder voorbehoud

Vragen staat vrij. Uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud heeft Hans mij op 30 december jl., tijdens de toen gereden sombertocht, mondeling toestemming verleend om ook de tekst van een andere mooie bijdrage (‘Landbouw en veeteelt; de oorsprong van het recht’) uit Het vierspan op deze weblog te publiceren. Deze bijdrage gaat in Het vierspan direct vooraf aan ‘Principium individuaties’.

Lezing ook van voornoemde andere mooie bijdrage beveel ik je hierbij van harte aan:

Landbouw en veeteelt; de oorsprong van het recht

Het vierspanDe bijbel vermeldt dat de tuin van Eden wordt bevloeid door een rivier die zich verderop vertakt in vier stromen: Pison, Gichon, Tigris en Eufraat. Mesopotamië, het tweestromenland gevormd door Tigris en Eufraat en gelegen in het huidige Irak, is de plek waar wij de oorsprong van het moderne westerse recht moeten zoeken.

Codex van Ur Nammu

De Codex van Ur Nammu (2112-2095 v. Chr.) is het oudste wetboek waarover wij thans nog beschikken. Het is geschreven in de Sumerische taal, in spijkerschrift vastgelegd op kleitabletten. Het is drie eeuwen ouder dan de Codex van Hammurabi.

De preambule onthult de identiteit van de wetgever: Ur Nammu, de machtige krijger, koning van Ur, koning van Sumer en Akkad.[1] Hij schiep recht in het land, verbood kwaadsprekerij en geweld. Sommige van zijn geboden zijn moderner dan de lex talionis (oog om oog, tand om tand) van de Wet van Mozes. Wie een ander een oog uitslaat, betaalt een halve mina zilver. De vergoeding voor een uitgeslagen tand bedraagt twee shekels zilver.

Het agrarisch karakter van de Sumerische samenleving komt naar voren in de volgende bepalingen:

Wie de akker van een ander onder water zet, moet drie kur gerst per iku grond betalen.

Wanneer iemand een stuk grond heeft verhuurd aan een ander voor landbouw, en die ander bebouwt het niet, zodat het woeste grond wordt, betaalt die andere man drie kur gerst per iku grond.[2]

De assyrioloog Herman Vanstiphout vertaalde teksten die werden gebruikt bij het schrijfonderwijs in Sumer in de Oud-Babylonische periode (rond 2000 v. Chr). Landbouw en veeteelt zijn ruim vertegenwoordigd. Bijvoorbeeld in het strijdgesprek tussen de Hak en de Ploeg. De Hak tot de Ploeg:

‘Ik begin met het openleggen van de akker voor jou; ik maak de randen van de dijken schoon voor jou. (…) Als jij je dan eindelijk aan het werk zet, kom je met een heel gevolg: jouw ossen zijn met zes; jouw mensen zijn met vier – en jijzelf bent de elfde.’[3]

HBO-recht

De schrijfscholen van Sumer kunnen het best worden vergeleken met de moderne opleiding HBO-Recht. Gevraagd naar zijn competenties, antwoordt een zelfverzekerde student die de opleiding bijna heeft voltooid:

 ‘Ik schrijf huwelijkscontracten, zoveel men maar wil; en vennootschapscontracten (…) en verkoopaktes over huizen, tuinen en slaven, waarborgen voor leningen, huurovereenkomsten voor landbouwgrond, contracten voor palmteelt.’[4]

De uitvinding van het schrift rond 3500 v. Chr. in Uruk, gelegen in het zuiden van Mesopotamië, diende vooral boekhoudkundige en bewijsrechtelijke doelen: het op kleitabletten vastleggen van hoeveelheid en soort van het in de koninklijke schuren opgeslagen graan of van een tussen partijen gesloten overeenkomst. De Leidse assyrioloog Klaas Veenhof beschrijft de inhoud van een op een kleitablet vastgelegde koopovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak. Het kleitablet vermeldt de namen van verkoper en koper, hun familieleden en buren, de getuigen, de locatie en afmetingen van de verkochte zaak, de betaalde prijs en de datum waarop de transactie heeft plaatsgevonden.[5]

Locatie en afmetingen van de verkochte zaak; de hier beschreven gang van zaken onthult een beginsel waaraan eigendom tot op de dag van vandaag is onderworpen: het principium individuationis. Voor de jagende en vruchtenverzamelende prehistorische mens gold dat niet:

‘Gathering and hunting groups generally regard plants and animals not as things “owned” by individuals but as available to all. (…) The move to growing crops in fields and the practice of herding and breeding flocks of animals opened the way to viewing the resources used and the food produced as “property” and the far greater degree of time and effort involved compared with gathering and hunting encouraged this trend.’[6]


[1] Sommige historici schrijven de Codex toe aan zijn zoon Shulgi.

[2] Claus Wilcke, Der Kodex Urnamma (CU): Versuch einer Rekonstruktion, opgenomen in Riches Hidden in Secret Places, Ancient Near Eastern Studies in Memory of Thorkild Jacobson, Winona Lake 2002, p. 321.

[3] Herman Vanstiphout, Eduba, schrijven en lezen in Sumer, Amsterdam 2004, p. 161.

[4] Herman Vanstiphout, Eduba, schrijven en lezen in Sumer, Amsterdam 2004, p. 237e.v.

[5] F.J.M. Feldbrugge (ed.) The Law’s Beginnings, Leiden/Boston 2003, p. 145 e.v.

[6] Clive Ponting, A green history of the world, Penguin Books 1992, p. 54.