Umberto_Boccioni_002

Umberto Boccioni (foto Wikipedia)

HR 5 april 2013, NJ 2013, 214, LJN BY8101 (Lundiform/Mexx) is het nieuwste arrest – er gaat een lezenswaardige conclusie van A-G Timmerman aan vooraf – over uitleg van schriftelijke contracten. Ter inleiding eerst het volgende.

Haviltex: bedoelingen van partijen boven zuiver taalkundige betekenis

Al meer dan dertig jaar regeert Haviltex (NJ 1981, 635) – onderstreping toegevoegd -:

“De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van pp. is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract.”

Dat het niet alleen maar om een zuiver taalkundige uitleg gaat, heeft als reden:

“Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die pp. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen pp. behoren en welke rechtskennis van zodanige pp. kan worden verwacht.”

Intussen volgt hier allerminst uit dat zuiver taalkundige betekenis van de in het contract gebezigde bewoordingen ‘dus’ niet van belang zou zijn, integendeel.

Bewoordingen in praktisch opzicht wel vaak van groot belang

In HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox) overweegt het cassatiecollege:

“In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis {…} vaak wel van groot belang.”

Dàt deze taalkundige betekenis in praktisch opzicht vaak van groot belang is, heeft niet alleen als reden dat er vaak eigenlijk ook niet méér is dan de tekst van het contract (omdat partijen überhaupt niets meer kunnen stellen over van de tekst afwijkende bedoelingen, bijvoorbeeld omdat de direct betrokkenen bij de totstandkoming van het contract inmiddels ‘uit beeld’ zijn), maar ook dat het geschreven woord nu eenmaal het voordeel heeft dat ‘het zwart op wit staat’. Wat betreft dit laatste: voor hetgeen partijen bedoeld hebben (lees: “{…} de zin die pp. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.”) ligt het immers voor de hand om gewoon maar af te gaan op (meest voor de hand liggende) taalkundige betekenis van de bewoordingen in het geschrift als er geen contra-indicatie is dat deze bewoordingen toch niet weergeven wat partijen bedoeld hebben. Het is aan de partij in wier nadeel die taalkundige betekenis is om feiten te stellen die neerkomen op het bestaan van zo’n contra-indicatie.
Het Haviltex-arrest laat daar ook alle ruimte voor: je mag de uitleg (slechts) niet baseren op alleen maar een zuiver taalkundige uitleg.
Maar is er zo’n contra-indicatie (gesteld), dan mag de rechter die (dus) niet negeren.

Voorshands taalkundige uitleg

Het zijn intussen reeds klassiekers, HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 (Derksen/Homburg) en het daarin vermelde eerdere arrest (onderstreping toegevoegd):

“Het stond het Hof vrij om in dit geval {…} vooralsnog zonder een inhoudelijke beoordeling van de in het onderdeel bedoelde stellingen van de Derksen-groep, te komen tot een voorshands gegeven oordeel aangaande de uitleg van art. 8a en vervolgens te beoordelen of de Derksen-groep, de partij op wie hier de bewijslast rust, voldoende had gesteld om tot bewijs te worden toegelaten (vgl. HR 19 januari 2007, nr. C05/266, LJN AZ3178. [= NJ 2007, 575 (Pontmeyer Europe/PontMeyer), SvS]”

Meteen zij hierbij onderkend dat “dit geval” zich (kort gezegd) hierdoor kenmerkt, dat sprake was van een (zuiver) commerciële transactie en bovendien van  – uitgebreide – onderhandelingen, alsmede dat partijen bijgestaan waren door (juridische) deskundigen.macbook

Onderkend zij voorts dat de Hoge Raad in zijn arrest van 4 juni 2010, NJ 2010, 312 (Euroland/Gilde) zelf – omdat het gaat om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep – de  term “final judgement” in een vaststellingsovereenkomst uitlegt èn hierbij voorshands taalkundig uitlegt, ofschoon in casu überhaupt geen sprake was van uitgebreide onderhandelingen (want die vaststellingsovereenkomst was tot stand gekomen tijdens de mondelinge behandeling van een kort geding).

Dat bij een voorshands taalkundige uitleg gevolgd door levering van bewijs (dat partijen anders bedoelden de tekst indiceert) degene die zich op de tekst beroept gewoon tegenbewijs mag leveren, is expliciet beslist in HR 29 juni 2012, RvdW 2012, 924 (Melfund/Wagram):

“In een zodanig geval {…} is de uitleg waartoe de rechter aldus voorshands is gekomen, vatbaar voor tegenbewijs, in welk geval aan het aanbod tot tegenbewijs geen bijzondere eisen mogen worden gesteld (vgl. {…} NJ 2007/575).”

Intussen zij bedacht dat waar de rechter voorshands taalkundig mag uitleggen, hij dat niet hoeft te doen. De vraag rijst daarom vooral (ook) wanneer de rechter niet voorshands taalkundig mag uitleggen.

Te dezen dringt zich de vraag op of het niet (gewoon) om gaat om de vraag of, gezien alle omstandigheden van het geval, ervan uitgegaan mag worden dat de taalkundige betekenis van de bewoordingen in het contract de bedoeling juist weergeeft (zie: Breeman, Maandblad voor Vermogensrecht, 2012, blz. 332).

In de casus die leidde tot  ’s Hogen Raads nieuwste te dezen relevante, op 5 dezer gewezen arrest mocht niet uitgegaan worden van een voorshands taalkundige uitleg. Voorts staan er ook andere interessante dingen in dit arrest.

HR 5 april 2013, LJN BY8101 (Lundiform/Mexx)

De Hoge Raad geeft eerst weer wat het Hof heeft gedaan:

“3.4.2 In rov. 3.6 heeft het hof zijn oordeel dat aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen van de overeenkomst grote betekenis toekomt, gebaseerd op het uitgangspunt dat het om een commerciële overeenkomst gaat, gesloten tussen professioneel opererende partijen die over de inhoud van de overeenkomst hebben onderhandeld, terwijl de overeenkomst ertoe strekt de wederzijdse rechten en verplichtingen nauwkeurig vast te leggen.”

Aansluitend (eveneens rov. 3.4.2) breekt het cassatiecollege daarover de staf:

“De toepasselijkheid van dit uitgangspunt in het gegeven geval wordt op goede gronden bestreden door onderdeel 2.2. Die toepasselijkheid is onvoldoende gemotiveerd in het licht van de door Lundiform aangevoerde stellingen, te weten: (i) dat partijen niet over de schriftelijke overeenkomst hebben onderhandeld, in het bijzonder niet over de tekst van art. 3, (ii) dat Lundiform bij de totstandkoming van de overeenkomst niet werd bijgestaan door een jurist, en (iii) dat het modelcontract was opgesteld door het “legal department” van Mexx. Indien deze stellingen juist zijn, vervalt daarmee de door het hof genoemde reden om bij de uitleg van de overeenkomst groot gewicht toe te kennen aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen.”

Van Swaaij Cassatie & Consultancy

Van Swaaij Cassatie & Consultancy

Een duidelijke boodschap van het cassatiecollege: er moet een goede reden zijn voor een voorshands taalkundige uitleg, bij gebreke waarvan cassatie volgt.

Als wèl groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis, wat dan eigenlijk?

In rov. 3.4.3 (laatste alinea) van dit nieuwe arrest staat een waarschuwing aangaande wat nu eigenlijk de implicatie is van het gegeven dàt in een zeker geval groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen:

“Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Indien het hof dat niet heeft miskend, heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd door stilzwijgend aan genoemde stellingen van Lundiform voorbij te gaan.”

En we gaan verder met de (evenzeer voor zich sprekende) rov. 3.4.4:

“De in 3.4.2 genoemde vrijheid om als uitgangspunt groot gewicht toe te kennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de omstreden woorden van de overeenkomst, stelt de rechter in staat om, vooralsnog zonder een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van partijen, te komen tot een voorshands gegeven oordeel aangaande de uitleg van de overeenkomst. Vervolgens zal de rechter evenwel dienen te beoordelen of de partij die een andere uitleg van de overeenkomst verdedigt, voldoende heeft gesteld om tot bewijs dan wel tegenbewijs te worden toegelaten. Indien dit laatste het geval is, is de rechter gehouden deze partij in de gelegenheid te stellen dit (tegen)bewijs te leveren (vgl. HR 19 januari 2007, LJN AZ3178, NJ 2007/575, en HR 29 juni 2007, LJN BA4909, NJ 2007/576).
Uit hetgeen hiervoor in 3.4.3 is overwogen, volgt dat Lundiform feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, de door haar verdedigde uitleg van de overeenkomst kunnen dragen. Voorts heeft het hof in rov. 3.18 vastgesteld dat Lundiform bewijs van haar stellingen heeft aangeboden. Op grond van een en ander had het hof Lundiform dan ook tot bewijs van de door haar verdedigde uitleg van de overeenkomst moeten toelaten.”

Impact van een entire agreement clause

“Opmerking verdient dat een “entire agreement clause” een relevante omstandigheid kan zijn bij de uitleg van een overeenkomst waarvan deze clausule deel uitmaakt (vgl. HR 19 januari 2007, LJN AZ3178, NJ 2007/575). Welke betekenis aan een dergelijke clausule toekomt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de bewoordingen van de clausule, de aard, de inhoud, de strekking en de mate van gedetailleerdheid van de overeenkomst waarvan de clausule deel uitmaakt, en de wijze waarop de clausule tijdens de onderhandelingen ter sprake is gekomen en onderdeel van de overeenkomst is geworden.
Daarbij zij aangetekend dat een “entire agreement clause” op zichzelf geen uitlegbepaling is. De clausule heeft een specifieke herkomst en functie in de Anglo-Amerikaanse rechtssfeer, en heeft naar Nederlands recht niet zonder meer een bijzondere betekenis.
Zij beoogt veelal te bewerkstelligen dat partijen niet zijn gebonden aan eerdere op de overeenkomst betrekking hebbende afspraken die daarmee in strijd zijn, indien die afspraken niet in de overeenkomst zijn opgenomen en de overeenkomst evenmin daarnaar verwijst. De clausule staat evenwel niet zonder meer eraan in de weg dat voor de uitleg van de in de overeenkomst vervatte bepalingen betekenis wordt toegekend aan verklaringen die zijn afgelegd dan wel gedragingen die zijn verricht, in het stadium voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst.”