Noviomagus. Op 9 juni jl. berichtte ik op deze blog dat de Hoge Raad in een zaak waarin ik voor een faillissementscurator verweer gevoerd had tegen een cassatiemiddel van een werkneemster, het cassatieberoep verwierp bij arrest van 3 juni jl. Een week na dit arrest schreef ik een brief aan de voorzitter van de civiele kamer van de Hoge Raad:
„Het arrest dat Uw Raad op vrijdag 3 juni jl. gewezen heeft {…} bevat geen beslissing over de proceskosten in het incident. De griffier van Uw Raad heeft partijen op 2 april 2021 bericht dat een „beslissing op de proceskosten in het incident zal -worden genomen bij de einduitspraak in de hoofdzaak.” Een beslissing over de proceskosten in het incident ligt bovendien in de rede, omdat het incident pas ingetrokken is nádat door mij voor de curator een verweerschrift in het incident ingediend is, en nádat Advocaat-Generaal W.L. Valk geconcludeerd heeft tot (kort gezegd) afwijzing van het incident. Derhalve mag ik u wel verzoeken, hetgeen ik hierbij doe, om het daartoe te leiden dat op de voet van art. 32 lid 1 Rv het arrest aangevuld wordt en dat Uw Raad alsnog een beslissing neemt over de proceskosten in het incident.”
Gisteren (1 dezer) wees de Hoge Raad in deze zaak wederom een arrest. Hierbij werd werkneemster alsnog veroordeeld in de kosten van het incident. De Hoge Raad oordeelde:
„1.2 De Hoge Raad stelt vast dat nog een beslissing moet worden gegeven over de proceskosten in het incident. In dat incident heeft werkneemster gevorderd de curator niet-ontvankelijk te verklaren in het door deze ingestelde incidentele cassatieberoep. Daartoe is aangevoerd dat het verweerschrift, tevens houdend incidenteel cassatieberoep, uiterlijk 22 januari 2021 had moeten worden ingediend, maar dat dit pas op 29 januari 2021 is gebeurd. Namens de curator is een verweerschrift in het incident ingediend en aanspraak gemaakt op een kostenveroordeling. Nadat de Advocaat-Generaal W.L. Valk had geconcludeerd tot verwerping van de incidentele vordering, is deze vordering ingetrokken.
1.3 Het verweerschrift, tevens houdend incidenteel cassatieberoep, is op 22 januari 2021 ingediend, hetgeen op de rol van 29 januari 2021 is aangetekend. De op 19 februari 2021 ingediende vordering tot niet-ontvankelijkverklaring mist dan ook feitelijke grondslag. De omstandigheid dat de advocaat van werkneemster op 22 januari 2021 geen afzonderlijke notificatie heeft ontvangen van de indiening van het verweerschrift, tevens houdend incidenteel cassatieberoep, doet daaraan niet af. Nu de curator een verweerschrift in het incident heeft ingediend is een proceskostenveroordeling ten laste van werkneemster op zijn plaats.”
Dit arrest illustreert dat ook de Hoge Raad toepassing geeft aan art. 32 Rv, bepalende dat de rechter te allen tijde op verzoek van een partij zijn vonnis, arrest of beschikking aanvult indien hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of verzochte.
Overigens deed de Hoge Raad gisteren ook een andere uitspraak waarbij hij toepassing gaf aan art. 32 Rv. Deze uitspraak is een beschikking.