Noviomagus. In HR 21 september 2007, NJ 2009/50 (Ammerlaan/Enthoven) is met zoveel woorden geoordeeld in rov. 4.6 (in fine) dat een achteraf geheel of ten dele ongegrond gebleken beroep op opschorting meebrengt dat degeen die dit beroep deed, terstond als schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim kwam te verkeren (art. 6:83, aanhef en onder c), zodat hij aanstonds de wettelijke rente verschuldigd werd over de door hem nog verschuldigde geldsom (art. 6:74 in verbinding met art. 6:119 lid 1). Die woorden als zodanig laten geen ruimte voor een uitzondering.
Hoge Raad nuanceert: ruimte voor een uitzondering
Afgelopen vrijdag, 4 dezer, oordeelt de Hoge Raad (lay-out iets anders):
„In het onderhavige geval heeft de koper CIA zich tegenover de verkoper Heredium beroepen op een opschortingsrecht in verband met de vordering die een derde, de Belastingdienst, stelde op haar – CIA – te hebben in verband met de tussen partijen gesloten koop en levering van het aandelenpakket in Heredium Magnum.
In een zodanig geval brengt het enkele feit dat de door de derde ingeroepen vordering achteraf ongegrond is gebleken, in de verhouding tussen partijen niet zonder meer mee dat degene die de voldoening van zijn tegenprestatie in verband met die door een derde gestelde vordering geheel of gedeeltelijk heeft opgeschort, geacht moet worden terstond als schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim te verkeren. Het oordeel dat een partij bij een overeenkomst als schuldenaar in verzuim verkeert, impliceert immers dat zij – toerekenbaar – tekortschiet, dat wil zeggen dat haar handelen (of nalaten) in enig opzicht ten achter bleef bij hetgeen de overeenkomst in de gegeven omstandigheden van haar vergde (vgl. Parl. Gesch. Boek 6 p. 258). Het antwoord op de vraag wát de overeenkomst in de gegeven omstandigheden van de schuldenaar vergde – en dus ook of hij tegenover zijn contractuele wederpartij tekortschoot door de voldoening van zijn prestatie voorshands geheel of ten dele op te schorten – kan slechts worden gegeven door uitleg van die overeenkomst met inachtneming van alle op dat moment relevante omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren in een geval als het onderhavige met name de vraag voor wiens risico het optreden van de derde komt, mede gelet op de deugdelijkheid van de onderbouwing van de door de derde ingeroepen vordering en eventuele bijzondere contractuele bepalingen.
4.4.1 Het hof heeft in rov. 3.8 (slot) van zijn arrest – onbestreden in cassatie – geoordeeld dat de kosten die CIA heeft gemaakt om de fiscale naheffingsaanslag te laten vernietigen, voor rekening komen van Heredium, omdat zij de materieel belanghebbende erbij was dat de naheffingsaanslag en de beschikking inzake heffingsrente en boete vernietigd zouden worden. Hierin ligt als oordeel van het hof besloten dat de oplegging van deze fiscale naheffingsaanslag in de verhouding tussen partijen voor risico kwam van Heredium.
4.4.2 Het hof heeft voorts in rov. 3.2 zakelijk weergegeven geoordeeld dat in dit geval de fiscale naheffingsaanslag – die opeisbaar en invorderbaar was en een niet meer weg te denken realiteit vormde – een voldoende onderbouwde vordering was die de opschorting rechtvaardigde van de verplichtingen van CIA de overeengekomen 2e Betaling en de Finale Betaling aan Heredium te voldoen. De omstandigheid dat achteraf kwam vast te staan dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd, bracht daarin geen wijziging, aldus nog steeds het hof.
4.5 In de formulering van het hiervoor in 4.2 weergegeven arrest [A/B] houdt het hiervoor in 4.4.1 en 4.4.2 zakelijk weergegeven oordeel van het hof in dat het beroep van CIA op een opschortingsrecht niet achteraf geheel of ten dele ongegrond is gebleken, ook al is de beschikking waarbij de naheffingsaanslag is opgelegd, uiteindelijk door de rechter vernietigd.
Dit oordeel van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onvoldoende gemotiveerd.
Op zichzelf terecht voeren de onderdelen 1a en 1d aan dat de vernietiging van de naheffingsaanslag terugwerkende kracht had, zodat – achteraf bezien – deze aanslag in de verhouding tussen de Belastingdienst en CIA nimmer de daarmee beoogde rechtsgevolgen heeft gehad. Maar in de verhouding tussen partijen bij de koopovereenkomst – CIA en Heredium – was en bleef deze naheffingsaanslag in de periode dat zij nog niet (onherroepelijk) was vernietigd, mede bepalend voor hetgeen die overeenkomst in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van CIA vergde. Ingevolge art. 12.1, aanhef en onder (b), van de koopovereenkomst was Heredium immers in de verhouding tussen partijen de materieel belanghebbende bij het door CIA tegen de naheffingsaanslag gevoerde verweer omdat de genoemde bepaling meebracht dat Heredium in relatie tot CIA het risico droeg van het slagen of falen van dit verweer. De opschorting was dus – ook achteraf bezien, met inachtneming van de vernietiging van de naheffingsaanslag – in de relatie tussen partijen gerechtvaardigd, zodat CIA door die opschorting niet tegenover Heredium tekortschoot.”
Een link naar ’s Hogen Raads arrest staat HIER.