Noviomagus. In de NJB-editie van komend weekend staat weer een Vooraf van Ton Hartlief. Voor de rechtgeaarde civilist is het (dus) smullen geblazen. Centraal staat HR 28 november 2014, RvdW 2015, 5 (Anderzorg/Veenstra c.s.).

Casus en rechtsvraag

Waalbrug.18.1.2015

Op de Waalkade, afgelopen zondagmiddag (foto SvS, iPhone 6)

In deze zaak gaat het om de vraag of zorgverzekeraar Anderszorg van werknemer Stefansson, die als inzittende gewond raakte bij een eenzijdig auto-ongeluk, verhaal kan nemen op de bestuurder van de auto, Veenstra, die via een uitzendbureau als ingeleende arbeidskracht bij de werkgever van de gewond geraakte Stefansson (dus: de ‘passagier’) werkzaam is. Art. 7:962 lid 3 BW bepaalt (onderstreping toegevoegd:

De verzekeraar krijgt geen vordering op de verzekeringnemer, een mede-verzekerde, de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de geregistreerde partner van een verzekerde, de andere levensgezel van een verzekerde, noch op de bloedverwanten in de rechte lijn van een verzekerde, op een werknemer of de werkgever van de verzekerde, of op degene die in dienst staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde. {…}”.

Kort en goed: geldt de ingeleende Veenstra voor de toepassing van dit art. 7:962 lid 3 ‘degene die in dienst staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde’? Zo ja, dan verkrijgt de zorgverzekeraar geen vordering op Veenstra. Zo neen, dan verkrijgt de verzekeraar wèl een verhaalsvordering.

Oordeel Hoge Raad

Anders dan het Hof, komt de Hoge Raad tot het oordeel dat de ingeleende arbeidskracht (dus: Veenstra, de bestuurder van de auto) in de zin van art. 7:962 lid 3 BW niet is ‘degene die in dienst staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde’. Dit oordeel is uitvoerig gemotiveerd (rovv. 3.5. t/m 3.8). MEER. Het cassatiecollege oordeelt onder meer (rov. 3.6.2):

“Het hof heeft in rov. 3.9 terecht benadrukt dat sprake moet zijn van een heldere en niet voor veel discussie vatbare afgrenzing van de uitzonderings-categorieën. Anders dan het vervolgens heeft overwogen, zou het als ‘werknemer’ aanmerken van ingeleend personeel als hier aan de orde echter niet passen bij de strekking van art. 7:962 lid 3 BW.”

Ten slotte oordeelt de Hoge Raad:

“De arbeidsmarkt heeft zich ten opzichte van die ten tijde van de totstandkoming van art. 7:962 lid 3 BW in die zin ontwikkeld, dat thans meer werkzaamheden dan voorheen worden verricht op flexibele basis in uiteenlopende gedaanten. Voor zover deze ontwikkeling uitbreiding van het subrogatieverbod wenselijk maakt met betrekking tot buiten arbeidsovereenkomst tewerkgesteld personeel, is dit een kwestie die zozeer losstaat van de achtergrond van art. 7:962 lid 3 BW dat het aan de wetgever is om daarin te voorzien.”

Harde kritiek van Hartlief

Knap analyserend levert Hartlief in zijn Vooraf –  prima facie terecht – stevige kritiek op de Hoge Raad. Te dezen zij verwezen naar dit instructieve Vooraf. Een link naar voornoemd staat HIER.