Recentelijk was Jeannine Hennis-Plasschaert in het wijnfort te Lent, onder de rook van Noviomagus. Zij dineerde er met ondernemers. De meesten – niet allen – waren lid van een politieke partij.
Hennis-Plasschaert sprak over haar werk als Minister van Defensie en haar beleid.
Het was een interessante bijeenkomst.
Het brengen in de media (verhullend taalgebruik)
Ik heb haar de vraag gesteld of ze het met me eens is dat het minst genomen opmerkelijk is dat Nederlandse militairen in Uruzgan (Afghanistan) destijds voor de camera vooral plachten te spreken van ’opbouwen’ en ‘helpen van de locale bevolking’ – dit was vaak het mediabeeld -, terwijl onze jongens er toch heengestuurd waren in het kader van een NAVO-missie die erop gericht was om samen met de Amerikanen en zonodig met toepassing van geweld zoveel mogelijk te voorkómen dat er hier in Europa en/of in de V.S. terreuraanslagen gepleegd zouden worden. Let wel: ruim meer dan twintig Nederlandse militairen zijn er gesneuveld (bermbommen). Dat zijn ze toch niet, laat staan slechts, voor dat ‘opbouwwerk’ en ‘helpen van de locale bevolking’? Dáárvoor zijn onze jongens toch niet naar Uruzgan gestuurd?
Weliswaar moge het zo zijn dat steun van de locale bevolking het doel van missie dichterbij brengt, maar dat ‘opbouwwerk’ is hooguit een afgeleid doel.
Is het voor het krijgen en houden van draagvlak niet veel beter om gewoon helder uit te leggen waarom ‘we’ er zijn?
Het antwoord van de minister
De bewindsdame liet, zich parlementair uitdrukkend, merken dat de vraagsteller minst genomen een punt had. Na afloop kwam ze daar nog even bij me op terug. Ze zou er bij een volgende gelegenheid zeker aan denken.
Hoe gaat het bij Mali?
Voornoemde bijeenkomst was betrekkelijk kort vóór ‘Mali (dus: die volgende gelegenheid).
We zullen zien hoe defensie het bij deze vechtmissie communiceert.