Emeritale overpeinzingen (V) van prof. mr. G.E. van Maanen
Dalhem. Tijdens mijn rechtenstudie (1968-1972) heb ik mij nooit de vraag gesteld wat er geworden is van de hoofdpersonen uit het arrest Lindenbaum/Cohen.[1], Max Lindenbaum en Samuel Cohen. Als onderzoeker heb ik mij – gek genoeg – evenmin deze vraag gesteld. Het is pas nadat ik een jaar of twee geleden de indrukwekkende biografie over Max Moszkowicz[2] van Marcel Haenen[3] had gelezen, dat ik mezelf de vraag stelde hoe het eigenlijk met Lindenbaum en Cohen tijdens de Duitse bezetting is vergaan. Zijn ze ook, evenals vrijwel alle Joodse Nederlanders, afgevoerd naar de concentratie-/vernietigingskampen? Tijdens mijn zoektocht stuitte ik op meer informatie over Max Lindenbaum. Wat hierna volgt, heb ik vooral ontleend aan de website van Joodsamsterdam.[4]
Max Lindenbaum
Vader Max Lindenbaum (Essen, 29 maart 1871 – Theresienstadt, 17 november 1944) was de oprichter van het bedrijf. Hij huwde op 24 december 1900 met Bertha Gundelfinger (Stuttgart, 30 november 1874 – Theresienstadt, 3 november 1944), waarna ze als gezin op 26 januari 1901 naar Amsterdam kwamen. Het gezin krijgt de Nederlandse nationaliteit. Zoon Erwin werd vertaler van beroep en trouwde met Bella Schiff (Gladenbach, 20 november 1893 – Auschwitz, 3 september 1943). In hun huis aan de Wouwermanstraat 16 in Amsterdam voerde Bella een pension. Naast Erwin kregen Max en Bertha een dochter Hertha Jenny op 31 maart 1905. Hertha Jenny trouwde met koopman Erich Hans Carow (Frankfurt am Main, 2 mei 1893 – Auschwitz, 16 augustus 1942) en zij kregen een dochter Marga Grete Carow (Frankfurt am Main, 17 juli 1930 – Auschwitz, 25 oktober 1944). Hertha werd op 30 september 1942 in Auschwitz vermoord.
In 1899 woonde het gezin van Max Lindenbaum op het Singel 459 te Amsterdam. De Stoomdrukkerij Lindenbaum was aanvankelijk op de Reguliersdwarsstraat 10 gevestigd. Op 25 september 1912 plaatste de 11-jarige Erwin Simon Lindenbaum (Amsterdam, 25 september 1901 – Auschwitz, 31 maart 1944) de eerste steen voor het bedrijf van zijn vader en deze eerste steen is er nog steeds.
Max Lindenbaum was al voordat hij zijn gezin naar Amsterdam haalde, begonnen met het bedrijf, en wel in 1896. Naast de drukkerij verkocht Max ook schrijfmachines en kantoorbenodigdheden.
Hij was ook hoofdredacteur van het Drukkersweekblad in Nederland. Het ging niet altijd goed met het bedrijf, het drukkerij-gedeelte moest door de crisis in 1929 op een laag pitje gezet worden en in 1935 sprak de rechter het faillissement uit. Er werd echter een doorstart gemaakt, samen met de heer S. S. Korthuis onder de naam Drukkerij M. Lindenbaum & Co N.V. Gedurende de oorlog stond het bedrijf onder de leiding van K. A. Weeda.
De kantoren waren op de Herengracht 457 gevestigd. Dat is aan de achterkant van Reguliersdwarsstraat 10. Drukkerij Lindenbaum is nu gevestigd op de Admiraal de Ruyterweg 545 (tegenwoordig stadsdeel Bos en Lommer) in Amsterdam.
Bijzonder is nog dat Jules Schelvis, overlevende van vernietigingskamp Sobibor[5], zijn opleiding bij drukkerij Lindenbaum heeft gevolgd. Schelvis werd in 1921 geboren als tweede kind van Joodse ouders. Het gezin had de godsdienst afgezworen, waren humanist en lid van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij. Een diamantwerkersgezin, zoals er in die tijd wel meer waren in Amsterdam. Jules Schelvis volgde de driejarige hbs, waarna hij als drukker in 1939 zijn vakdiploma haalde bij Drukkerij Lindenbaum op de Heerengracht. Vanwege zijn Joodse afkomst werd hij na de Februaristaking ontslagen en kwam hij uiteindelijk terecht in verschillende Duitse concentratiekampen.[6] Schelvis overleed op 3 april 2016 in Amstelveen. Hij was in 1999 de oprichter van de Stichting Sobibor waarmee hij het verhaal van Sobibor op de kaart zette. Sobibor was tot ver na de oorlog in het collectieve geheugen in Nederland minder bekend dan Auschwitz. Koning Willem-Alexander gaf een eerbetoon aan Schelvis in zijn toespraak van 4 mei 2020 op een, vanwege het Corona-virus, lege Dam. Dat Jules Schelvis, net als Max Moszkowicz, deze concentratiekampen heeft overleefd, is miraculeus. Zij zijn de uitzonderingen op de regel dat vrijwel de volledige Joodse gemeenschap werd uitgeroeid. Zo ook Max Lindenbaum en zijn familie.
Samuel Cohen
Sam Cohen zoals hij zich noemde, blijkt al voor de uitspraak van de Hoge Raad naar Indië te zijn vertrokken en zich in Hotel des Indes in Batavia gevestigd te hebben.[7] In een kort stukje in ‘Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië’[8] wordt verhaald dat deze Sam Cohen een van de hoofdpersonen was in het arrest Lindenbaum-Cohen. Voorts wordt erop gewezen dat hij een aanhanger zou zijn van (de communist) David Wijnkoop.[9]
„Sedert eenigen tijd woont hier in het Hotel des Indes een zekere Heer Sam Cohen, iemand met uiterst geavanceerd staatkundige — en commercieele — begrippen. Men deelde ons mede, dat hij een zendeling van David Wijnkoop was, en hier gekomen om Bolsjewiksche propaganda te voeren. Bevestiging van dit gerucht hebben wij tot nog toe niet kunnen krijgen, ofschoon wij natuurlijk in het algemeen belang de politie van een en ander op de hoogte hebben gesteld, en deze ons beloofde een wakend oog op den sinjeur te zullen houden.
Dat dit ook uit anderen hoofde noodig is, bleek ons uit een nummer van het Weekblad van het Recht, dd. 21 Februari I9I9, No. 10365, waar wij o.m. het volgende lezen:
(N. B.: het gold hier eene klacht van de firma M. Lindenbaum & Co., drukkers, te Amsterdam, tegen dezen Sam Cohen, daar de laatste een bediende van Lindenbaum voor geld had overgehaald om aan hem, Cohen, inlichtingen te verstrekken omtrent al hetgeen ten kantore van Lindenbaum gebeurde, hem copie te geven van de door laatstgenoemde gedane offerten, en opgaaf te doen van klanten, die bestellingen deden of prijsopgaven vroegen.)
De Hooge Raad der Nederlanden was van oordeel dat Sam Cohen hiermee „eene onrechtmatige daad” had gedaan — (nog-al! zouden wij zoo zeggen.) — daar:
onder onrechtmatige daad is te verstaan een handelen of nalaten, dat of inbreuk maakt op eens anders recht, of in strijd is met des daders rechtsplicht, of indruischt, hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijk verkeer bestaat ten aanzien van eens anders persoon of goed, terwijl hij, door wiens schuld tengevolge dier daad aan een ander schade wordt toegebracht, tot vergoeding daarvan is verplicht; dat onder dit begrip zeker valt de daad van hem, die tot eigen baat door giften en beloften den bediende van een concurrent overhaalt de beroepsgeheimen van zijn meester aan dezen afhandig te maken en aan hem zelven te openbaren;….
Wel, de zaak werd dus door den Hóogen Raad naar het Hof terugverwezen, om recht te doen. Maar de Heer Sam Cohen vond het toch beter om de eindbeslissing liever niet af te wachten en naar Indië te trekken. En nu hebben wij hier het voorrecht van zijne aanwezigheid…!
“Intusschen” — zoo zegt de Redactie van het Weekblad van het Recht, bij monde van Prof. Mr. Molengraaff — intusschen „moet men er zich in verheugen, dat de „Hooge Raad in dit ergerlijk geval de opvatting van art. 1401 heeft aanvaard, die „het den Rechter mogelijk maakt, het gedrag van eenen mensch tegenover den anderen te toetsen, ook aan de onbeschreven „regels, welke men naar onze door ons „zedelijk en ons rechtsbewustzijn gedragen „begrippen van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, tegenover elkander „behoort in acht te nemen”. „Er is door ons hoogste rechtscollege „zelden een arrest gewezen, waarvan zoo heilzame invloed op ons rechtsleven mag worden verwacht”.
Jawel, jawel!… dat kan best zijn! Maar wij zitten er toch maar mee in Indië, met zulke indelicate perceeltjes.”
Sam Cohen blijkt dus naar Nederlands-Indië te zijn vertrokken. Hij is in 1916 een vennootschap aangegaan met Herman Smalhout die in Nederlands-Indië een onderneming drijft.[10] Deze Smalhout is in 1912 in ondertrouw gegaan met Adele Krouwer (met de handschoen; hij in Semarang, zij in Amsterdam). Volgens een krantenbericht opent:
„De heer Smalhout (…) den len Januari 1916 een nieuwe importzaak, met kantoren te Batavia en te Amsterdam. De nieuwe firma zal zich speciaal toeleggen op den import van machines en materialen voor drukkerijen en den import van moderne kantoormachines enz. De naam der firma zal luiden: Herm. E. Smalhout.”[11]
Smalhout was eerder administrateur van de drukkerij Mercurius in Batavia en blijkt dus een samenwerking met Cohen te zijn aangegaan. De firma verkoopt van alles, van typmachines, brandkasten tot sleepboten aan toe. Maar of Cohen daar nog een rol in heeft gespeeld, is niet duidelijk. Smalhout was ook redacteur van de Grafische Revue.[12]
Andere traceerbare sporen heeft Samuel Cohen niet nagelaten, afgezien dan van een berichtje in Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië enkele weken na het bericht van 10 oktober 1919 dat hiervoor werd geciteerd:[13]
„De Heer S. Cohen heeft tegen het N v. d. Dag een aanklacht ingediend, wegens het “in het openbaar aanranden van zijn eer en goeden naam.” Het is de Javabode die het bericht meedeelt. En al willen wij, op gezag van dat orgaan, gaarne aannemen dat de Heer Sam Cohen in het bezit is van de beide kostbare geestelijke goederen welke hij door ons „aangerand” acht, — zoodat er hier naar het schijnt geen non liquet behoeft te volgen wegens manifeste onmogelijkheid om het geïncrimineerde feit te plegen — wij verklaren volmondig: niet te begrijpen hoe de simpele overname van een oordeel van den Hoogen Raad der Nederlanden over de faits et gestes van zeker individu, aan den beoordeelde aanleiding kan geven tot een aanklacht. Als de Heer S. Cohen den Hoogen Raad eens aanklaagde? Want die was nog-al héél erg onvriendelijk jegens hem …” [14]
Zelfs in Nederlandsch-Indië werd Cohen nog in verband gebracht met Lindenbaum. Laatstgenoemde is vermoord in Theresienstadt op 17 november 1944. Hoe het met Samuel Cohen is afgelopen weten we niet.
______________________________________________
[1] HR 31 januari 1919, NJ 1919, p. 161.
[2] 5 oktober 1926, Essen, Duitsland.
[3] https://www.standaardboekhandel.be/p/de-bokser-9789021408064
[4] https://www.joodsamsterdam.nl/gebbedrijfstoomdrukkerijlindenbaum/
[5] https://www.sobiborinterviews.nl/nl/nederlandse-overlevenden/jules-schelvis
[6] https://www.joodsamsterdam.nl/jules-schelvis/
[7] Mijn goede collega Prof. Corjo Jansen heeft me op dit spoor gezet! Zie ook C.J.H. Jansen, De wetenschappelijke beoefening van het burgerlijke recht in de lange 19e eeuw, Wolters Kluwer 2015, p. 310, noot 280.
[8] “Waar wij in Indië al zoo mee worden opgescheept.”. “Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië”. Batavia, 1919/10/10 00:00:00, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 30-07-2020, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010180326:mpeg21:p001
[9] https://socialhistory.org/bwsa/biografie/wijnkoop
[10] ‘Bij onderhandsche akte, dd. 1 Juni 1916, is tusschen de heeren Samuel Cohen, koopman, wonende te Amsterdam, en Emanuel (zich schrijvende Herm. E.) Smalhout, koopman, wonende te Batavia, aangegaan eene vennootschap onder de firma Herm. E. Smalhout & C°., gevestigd te Amsterdam, en ten doel hebbende den import- en exporthandel, zoowel voor eigen rekening als voor rekening van derden. De vennootschap wordt geacht te zijn ingegaan den eersten Januari 1900 zestien, en is aangegaan voor onbepaalden tijd.’
[11] https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011037357:mpeg21:a0067
[12] https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:002130062:mpeg21:a00018
[13] https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010180329:mpeg21:a0021
[14] https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010180329:mpeg21:a0021