Noviomagus. Vorige maand stelde ik cassatieberoep in tegen een arrest waarbij een vonnis dat strekte tot faillietverklaring bekrachtigd werd. In het verleden heb ik drie keer met succes tegen een dergelijk arrest (of arrest dat zelf strekt tot faillietverklaring) cassatieberoep ingesteld. Iedere keer vernietigde de Hoge Raad het door mij bestreden arrest. Ik verheel niet dat ik er nog steeds (gepast) trots op ben dat de Hoge Raad op basis van mijn cassatiemiddel de staf brak over een arrest waarin het Amsterdamse Hof oordeelde dat er (maar liefst) vier steunvorderingen zouden zijn. MEER Dat cassatieberoep kon alleen slagen, indien geen van de vier betreffende ‘steunvordering’-oordelen stand zou houden in cassatie, want één steunvordering is al voldoende om een faillissement uit te spreken.
Art. 12 lid 2 oud-Fw
Ten tijde van die eerdere drie cassatieberoepen bepaalde art. 12 lid 2 Fw dat het beroep in cassatie aangebracht en behandeld wordt op onder meer de wijze van art. 8 Fw. Dit art. 8 hield – kort gezegd – voor hoger beroep tegen een faillietverklaring in zowel dat de voorzitter van het rechtscollege dat van de zaak kennis moet nemen terstond dag en uur voor de behandeling bepaalt, als dat door de schuldenaar – uiterlijk op de vierde dag, volgende op die waarop hij zijn appèlrekest ingediend heeft – bij deurwaardersexploot aan de advocaat die het verzoek tot faillietverklaring ingediend heeft kennis gegeven wordt van het ingestelde hoger beroep en van de voor de behandeling bepaalde datum en tijdstip.
Om deze reden heb ik die drie eerdere zaken telkens bij deurwaardersexploot aan de advocaat die het verzoek tot faillietverklaring ingediend had kennis gegeven van het ingestelde cassatieberoep en van de voor de behandeling door – kort gezegd – de Hoge Raad bepaalde datum en tijdstip.
In de praktijk plachten partijen evenwel af te zien van een mondelinge behandeling door de Hoge Raad. Zij gaven gelijktijdig een schriftelijke toelichting en konden twee weken later, eveneens gelijktijdig, re- en dupliceren.
Het huidige art. 12 lid 2 Fw
In de zaak van vorige maand heb ik niet een deurwaardersexploot doen uitbrengen aan de advocaat die het verzoek tot faillietverklaring ingediend heeft. De reden is dat art. 12 lid 2 Fw sinds 1 januari jl. bepaalt dat het beroep in cassatie aangebracht en behandeld wordt op de wijze bepaald in de artt. 426 t/m 429 Rv. Art. 426b Rv namelijk bevat een regeling die erop neerkomt dat de griffier van de Hoge Raad de wederpartij van verzoeker tot cassatie ervan verwittigt dat het cassatieberoep ingesteld is en haar mededeelt wat de termijn is voor het indienen van een verweerschrift.
Het valt toe te juichen dat de Faillissementswet niet langer voorschrijft dat een mondelinge behandeling plaatsvindt waarvan het echter staande praktijk was dat partijen daar van afzagen.