Noviomagus. Het door Ton Hartlief geschreven Vooraf van de editie van het NJB van dit weekend heeft als opschrift Aansprakelijkheidsrecht in de polder.
Dat in het aansprakelijkheidsrecht gepolderd moet worden, illustreert Hartlief aan de hand van twee dossiers.
Een van deze dossiers is de vorige maand door de Eerste Kamer aangenomen Tijdelijke wet Groningen (hierna: TwG). Deze biedt een benadeelde ter zake van zijn Groningse aardbevingsschade wat betreft waardevermindering en immateriële schade een alternatief voor een geding tegen de NAM bij de civiele rechter. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen kan volgens de TwG ter zake van deze schadeposten beslissingen nemen. Deze moeten inhoudelijk (uiteraard) overeen stemmen met het civiele aansprakelijkheidsrecht. Beroep op bezwaar is mogelijk bij de bestuursrechter, namelijk de Rechtbank Noord-Nederland en Afdeling Bestuursrechtspraak RvS.
De TwG voorziet er niet in dat in die bestuursrechtelijke procedure de rechtbank een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad stelt, zoals een rechtbank dit wèl kan doen in een civiele procedure (art. 392 Rv). In die bestuursrechtelijke procedure kan de rechtbank volgens de TwG (slechts) een vraag stellen aan de Afdeling Bestuursrechtspraak RvS (die in die bestuursrechtelijke procedure de appèlrechter is). De Afdeling komt in het kader van een prejudiciële vraag in die bestuursrechtelijke procedure derhalve te oordelen over vragen op het terrein van het civiele aansprakelijkheidsrecht waarvan de antwoorden niet evident zijn.
Het ligt meer voor de hand dat, ook in de bestuursrechtelijke kolom, prejudiciële vragen over civiel recht aan de Hoge Raad voorgelegd worden, schrijft Hartlief. Mogelijk wordt de TwG op een gegeven moment gewijzigd op dit punt, maar het wordt „polderen”, schrijft Hartlief.
Polderen is het ook voorafgaand aan zo’n wijziging. De Afdeling Bestuursrechtspraak RvS is immers niet als enige verantwoordelijk voor het civiele recht waar het gaat om ‘TwG’-aardbevingsschade, omdat vergoeding van Groningse aardbevingsschade in civiele procedures geëist kan worden. Uiteenlopende rechtspraak is derhalve mogelijk. De Hoge Raad is intussen in de volle breedte verantwoordelijk voor het civiele aansprakelijkheidsrecht.
Ook indien de bestuursrechter na wetswijziging (alsnog) vragen prejudiciële vragen kan gaan stellen aan de Hoge Raad, dreigt die uiteenlopende rechtspraak. Wordt bijvoorbeeld in een bestuursrechtelijke procedure geen prejudiciële vraag gesteld aan de Hoge Raad, hoewel dat voor de hand gelegen had, dan kan het gebeuren dat in hoger beroep de Afdeling Bestuursrechtspraak de betreffende vraag naar civiel aansprakelijkheidsrecht moet beantwoorden. Terwijl ik dit schrijf, doemt in mijn hoofd het scenario op (1) dat in de bestuursrechtelijke procedure de rechtbank een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad stelt, (2) hij daarop een beslissing geeft, (3) de rechtbank uitspraak geheel conform deze beslissing van de Hoge Raad uitspraak doet, en – nu komt het – (4) daarna in hoger beroep van de Afdeling verlangd wordt om die uitspraak als rechtens onjuist te vernietigen.
Hartlief besluit zijn Vooraf met de stellingname dat voor een werkelijke oplossing soms echter, ook in het polderlandschap, uit een ander vaatje getapt moet worden. Ik houd het erop dat hij daarmee bedoelt dat de Hoge Raad als enige het laatste woord moet krijgen over ‘TwG’-aardbevingsschade. Eens!
Lezing van voornoemd Vooraf zij van harte aanbevolen. Een link staat HIER.