In zijn Vooraf in de editie van het NJB van komend weekend schrijft Ton Hartlief over ’s Hogen Raads boodschap in het arrest Wilnis (NJ 2012, 155) dat – in de woorden van Hartlief in zijn NJ-noot onder het arrest – rechtzoekenden, wetende dat de overheidsfinanciën niet onuitputtelijk zijn, geen overspannen verwachtingen omtrent overheidszorg moeten hebben. Dit arrest gaat (dus) over de vraag of de bezitter van de doorgebroken veendijk aansprakelijk is ex art. 6:174 BW (gebrekkige opstal). Zoals Hartlief schrijft in dit Vooraf, heeft de Hoge Raad in dat arrest veel aandacht voor de begrenzing van deze aansprakelijkheid en oordeelt hij dat wanneer zij rust op een overheidslichaam betekenis toekomt aan zijn beleidsvrijheid en de ter beschikking staande financiële middelen. Maar hoe komt daar betekenis aan toe?
De weg er naar toe
In voornoemd Vooraf gaat Hartlief in op enkele na het arrest Wilnis gewezen arresten van de Hoge Raad. Zoals Hartlief impliceert, volgt uit RvdW 2014, 553 (Reaal Schadeverzekeringen/Deventer) dat de Hoge Raad méér verlangt dan een enkele verwijzing naar beperkte financiële middelen van de overheid: “Onderbouwing, wellicht ook getalsmatig, is vereist.”, zo concludeert Hartlief. Te dezen echter vraagt Hartlief zich meteen af of rechters aldus werkelijk moeten bepalen welke ruimte op de begroting passend is, welke kosten gegeven een bepaald budget aanvaardbaar zijn dan wel teveel gevraagd zijn, om te concluderen dat het betekenis toekennen aan de draagkracht van de gedaagde overheid de rechter zonder noodzaak langs klippen van principiële én praktische aard voert. Zonder noodzaak. want te vergaande overheidsaansprakelijkheid valt, zo schrijft Hartlief, al lang te voorkomen met een beroep op beleidsvrijheid en door objectief wegen van Kelderluik-factoren. De Hoge Raad doet er volgens Hartlief verstandig aan om naar dit veilige vaarwater terug te keren.
Link
Een link naar voornoemd Vooraf staat HIER.
Reacties
EPWK
En dan hebben we het nog maar niet over zijn preadvies dat vandaag op de mat viel. De conclusie van Hartlief luidt “de eindbalans is een tamelijk sombere. We hebben tegenovergestelde tendensen gesignaleerd, van een eenduidige benadering of aanpak lijkt niet werkelijk sprake, en opportunisme viert hoogtij: waar de (financiële) belangen groot zijn, geldt hetzelfde voor de dadendrang”