Noviomagus. Insolventierecht in nood. Dit is het opschrift van het door Ton Hartlief geschreven Vooraf van de NJB-editie van komend weekend. Hij gaat daarin met name in op het ‘corona’-Ontwerp van de Tijdelijke Betalingsuitstelwet 2020. Deze is deze maand door een korte internetconsultatie gegaan. In Hartliefs woorden moet die wet voorkómen dat een schuldeiser met een faillissementsaanvraag of verhaalsactie een betalingsregeling frustreert en probeert ‘voor te dringen’ op de rest, en voorziet de regeling daartoe in een soort ‘time out’ in de verhouding tot een dergelijke schuldeiser.
Hartlief is kritisch. Want de rechten van zo’n schuldeiser zijn, zolang die wet, geldt „behoorlijk beknot”. Zo namelijk bij een faillissementsaanvraag indien en zodra de rechter op verzoek van de betreffende voor maximaal zes maanden de aanvraag aanhouden heeft én deze schuldenaar uitstel van betaling gegeven heeft jegens de schuldeiser wiens aanvraag het betreft. Weliswaar mag het betalingsuitstel de faillissement aanvragende schuldeiser niet wezenlijk en onredelijk in zijn belangen schaden. Maar behalve dat die schuldeiser geconfronteerd wordt met een rechterlijk uitstel van betaling, mag hij de overeenkomst ook niet wegens een tekortkoming ontbinden en zelfs niet zijn eigen verplichtingen opschorten of door hem geleverde goederen terugnemen. „Dat is toch kras”, vindt Hartlief, dat een schuldeiser zijn normale vermogensrechtelijke bevoegdheden tijdelijk niet kan uitoefenen. Dit terwijl de andere schuldeisers deze bevoegdheden wèl behouden.
En dan zijn er voor de betreffende ‘betalingsuitstelrechter’ nog allerlei (zeer) lastige vragen te beantwoorden zonder dat er (steeds) een kompas is waar hij op varen kan.
Lezing van het Vooraf zij van harte aanbevolen. Een link staat HIER.