Hoezo vermelden waar de rechtspersoon (statutair) „gevestigd” is?
Vooropgesteld zij dat art. 45 lid 2 Rv bepaalt:
„Het exploot vermeldt ten minste:
a. {…}
b. de naam, en in het geval van een natuurlijke persoon tevens de voornamen, en de woonplaats van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt;
c. {…}
d. de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd;
e. {…}”
Wordt in een exploot slechts vermeld waar de betreffende rechtspersoon (statutair) ‘gevestigd’ is, dan wordt derhalve niet, laat staan met zoveel woorden, vermeld de woonplaats van deze persoon.
Een tegenwerping zou kunnen zijn dat art. 10 lid 2 BW bepaalt:
„Een rechtspersoon heeft zijn woonplaats ter plaatse waar hij volgens wettelijk voorschrift of volgens zijn statuten of reglementen zijn zetel heeft.”
Weliswaar wordt impliciet (via art. 1:10 lid 2 BW) in een exploot vermeld wat de woonplaats van de betreffende rechtspersoon is indien in het exploot vermeld wordt waar deze rechtspersoon zijn statutaire zetel heeft, maar wordt in het exploot vermeld waar deze persoon (statutair) gevestigd is, dan is, laat staan strikt genomen, geen sprake van zo’n impliciete woonplaatsvermelding.
Hierbij zij bedacht dat het zeer wel mogelijk is dat een rechtspersoon zijn statutaire zetel heeft te Arnhem en intussen niet in deze stad, doch in een andere stad, bijvoorbeeld Groningen, zijn kantoor houdt. Waar is deze rechtspersoon gevestigd? Feitelijk in elk geval in Groningen.
Nu zal een vermelding in een exploot dat deze rechtspersoon (statutair) gevestigd is te Arnhem ongetwijfeld wel aldus uitgelegd moeten worden, dat met deze vermelding gedoeld wordt op de statutaire zetel, en dat aldus impliciet de woonplaats van deze rechtspersoon vermeld is, doch fraai is het niet. Immers, wij advocaten moeten zodanig helder schrijven, dat onze cliënten het niet hoeven te hebben van een welwillende uitleg van het door ons geschrevene.
Wenk
Vermeld gewoon met zoveel woorden dat, bijvoorbeeld, de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X „haar woonplaats heeft te ‘s-Hertogenbosch, waar zij (namelijk) haar statutaire zetel heeft,”.
Doet de Hoge Raad het wel goed?
Art. 230, aanhef en letter a, Rv bepaalt met zoveel woorden dat het vonnis de woonplaats van partijen vermeldt. Niettemin plegen rechtbanken in vonnissen slechts te vermelden waar de betreffende rechtspersoon „gevestigd” is. Ook gerechtshoven en de Hoge Raad plegen dat zo te doen. Zie bijvoorbeeld, onder (veel) meer, HR 21 maart 2014, NJ 2015/167. De lezer oordele zelf.
Reacties
huub stol
Ik lees met belangstelling uw taallesjes en nu ook “Hoezo vermelden waar de rechtspersoon (statutair) „gevestigd” is?”, maar deze laatste verhandeling laat mij nu toch wel met een probleem zitten. Het gaat om het geval een gedaagde partij een rechtspersoon is, die – om uw voorbeeld te volgen – statutair zijn zetel heeft te Arnhem, maar feitelijk gevestigd is te Groningen. Wat als ik die nu voor de rechter te Groningen zou willen aanspreken? In Groningen heeft hij wel woonplaats (want zijn zetel heeft hij daar), maar geen feitelijk adres. Aan wie (of hoe) exploiteert een Gdw dan te Groningen? Volgens mij komt men dan te verkeren in een onmogelijkheid. De rechtspersoon is aan zijn statutaire zetel niet te dagvaarden.
Men zou wellicht zeggen dat hij te dagvaarden is aan zijn feitelijk adres te Arnhem, maar om te verschijnen voor voor de rechter te Groningen, maar dit lijkt mij niet op te kunnen gaan. In Arnhem heeft de rechtspersoon namelijk slechts MEDE woonplaats en dat louter voor de aangelegenheden die dat kantoor betreffen. Dus niet voor aangelegenheden die dat kantoor NIET betreffen. Zie ik dit juist, dan heeft het hele verhaal over de statutaire zetel en daarmee de woonplaats van de rechtspersoon alleen praktische betekenis voor de vermelding van een rechtspersoon in een exploot wanneer die rechtspersoon de verzoekende partij is. Of zie ik nu iets over het hoofd?