Noviomagus. Ik zag afgelopen weekend op de website van BNR een mij intrigerende quote van confrère Richard Korver: „Als de officier in de zaal is, heeft Vrouwe Justitia geen blinddoek meer, maar de advocaat wel.”
Korver stelt aan de kaak dat in deze coronacrisis sprake is van rechtsongelijkheid doordat de officier van justitie in de rechtszaal mag verschijnen, terwijl de advocaat moet inbellen. Het schijnt mij toe dat Korver minst genomen een punt heeft. Dit mogelijk ook om iets wat ik al lang een slechte zaak vind.
Waarom de officier op het podium en de advocaat niet?
Waarom zit de officier van justitie (1) op een podium (2) aan een tafel die maar enkele centimeters gescheiden is van die van de rechters, en (3) treedt hij samen met de rechters vanuit dezelfde ruimte (4) via dezelfde deur de rechtszaal binnen?
Ik vind dat er wat betreft deze punten geen verschil mag zijn tussen een officier van justitie en een advocaat. De openbare behandeling van een civiele dagvaardingszaak strekt tot voorbeeld. Laat ook de officier gewoon vanuit de gang, net als de advocaat, de rechtszaal binnenkomen. De officier van justitie moet voor het podium plaatsnemen op de plek waar in een civiele dagvaardingszaak de advocaat van eiser pleegt te zitten. De advocaat van de verdachte kan plaatsnemen op de plek waar in een civiele zaak normaliter de advocaat van gedaagde zit.
En dan heb ik het nog niet eens gehad over de advocaat van het slachtoffer.
De tegenwerping dat het strafproces een zogeheten gematigd inquisitoir karakter draagt, snijdt geen hout. Immers, dit karakter vergt niet dat er wat betreft de openbare behandeling van een strafzaak qua – kort gezegd – fysieke positionering een verschil zou moeten zijn tussen de advocaat en de officier.