Noviomagus. Afgelopen december ontving ik van Emil Verheul zijn proefschrift met als titel Eigendomsvoorbehoud. Op 11 januari jl. promoveerde hij met lof in de aula van de Rijksuniversiteit Groningen op dit proefschrift. Promotores waren Frank Verstijlen en Wim Reehuis.
Zoals uiteengezet in hoofdstuk 1, is het eigendomsvoorbehoud niet onomstreden.
Weliswaar maakt het eigendomsvoorbehoud het wederkerige karakter van de koopovereenkomst manifest, want hoewel de zaak alvast in de macht van de koper komt, wordt hij pas eigenaar indien en zodra de koopprijs betaald is, maar hoe verhoudt het eigendomsvoorbehoud zich tot het fiduciaverbod (art. 3:84 lid 3 BW)?
En zijn er eigenlijk geen ingewikkelde en onwenselijke verhoudingen in de periode na de machtsverschaffing en voor de (volledige) betaling van de koopprijs?
Het door Verheul verrichte onderzoek strekt ertoe om meer inzicht te krijgen in de werking en de functie van het eigendomsvoorbehoud. Ingegaan wordt op voor de praktijk relevante, aan het eigendomsvoorbehoud gerelateerde vragen. Bij de rode draad van het betoog gaat het om de inpassing van het eigendomsvoorbehoud in het wettelijke systeem aan de hand van dergelijke vragen.
Hoofdstuk 4 betreft de constructie van het eigendomsvoorbehoud betreft. Art. 3:91 BW bepaalt:
„De levering van in het vorige artikel bedoelde zaken ter uitvoering van een verbintenis tot overdracht onder opschortende voorwaarde, geschiedt door aan de verkrijger de macht over de zaak te verschaffen.”
In dat vierde hoofdstuk gaat het – onder veel meer – om de vraag of het eigendomsvoorbehoud niet ook zonder wetsbepaling prima mogelijk zou zijn, gewoon langs de weg van art. 3:90 lid 1 BW:
„De levering, vereist voor de overdracht van roerende zaken, nietregistergoederen, die in de macht van de vervreemder zijn, geschiedt door aan de verkrijger het bezit der zaak te verschaffen.”
Zonder een bepaling als art. 3:91 BW zouden verkoper en koper kunnen afspreken dat de koper de zaak alvast onder zich krijgt en dat de bezitsinterversie plaatsvindt (traditio brevi manu), indien en zodra de koopprijs betaald is. De vraag rijst hier evenwel of de verkoper de bezitsinterversie nog zou kunnen voorkómen door, bijvoorbeeld nadat 90% van de koopprijs betaald is, te verklaren dat hij de bezitsinterversie toch niet wil (contraire verklaring). Door art. 3:91 BW is die vraag niet relevant.
Mijn eerste indruk is dat het een uitstekend proefschrift is. Ik ga er de komende weken verder in lezen en verheug me er zeer op om dit te doen.