Noviomagus. Afgelopen vrijdag heeft de Hoge Raad arrest gewezen in een zaak waarin ik verweer voerde (in het principaal cassatieberoep) en incidenteel cassatieberoep ingesteld had. Op die vrijdag, om 10:12 uur – toen het arrest beschikbaar geplaatst werd in ’s Hogen Raads webportaal –, bemerkte ik dat het principaal cassatieberoep verworpen was en dat in het incidenteel cassatieberoep het hierin bestreden arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd was. Dubbel succes derhalve!
Principaal cassatieberoep – dwangsom
Het principaal cassatieberoep betrof de vraag of een dwangsom verbonden kan worden aan een veroordeling van de eigenaar van een ingesloten erf tot naleving van voorwaarden die verbonden zijn aan het gebruik van een noodweg (art. 5:57 BW), indien deze voorwaarden nageleefd moeten worden door derden, zoals huurders of gebruikers van het ingesloten erf.
In mijn schriftelijke toelichting wierp ik op dat de eigenaar een eigen rechtsplicht heeft wat betreft de naleving van deze voorwaarden, ook indien deze eigenaar het betreffende erf in gebruik geeft aan anderen, waartoe ik onder meer verwees naar de door de Hoge Raad in voetnoot 2 genoemde arresten. Voorts ging in deze toelichting in op de verhouding tussen artt. 611a en 611d Rv en constateerde ik dat niet snel sprake mag zijn van een geval waarin een hoofdveroordeling met dwangsom reeds op voorhand achterwege zou moeten blijven om de reden dat nakoming wellicht relatief onmogelijk zou zijn. Mooi om te zien dat beide argumenten terugkomen in het arrest van de Hoge Raad. Deze oordeelde namelijk niet alleen (onderstreping toegevoegd) :
„Op grond van art. 611a lid 1 Rv kan de rechter op vordering van een van partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een dwangsom voor het geval aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. De omstandigheid dat voor de nakoming van de hoofdveroordeling de medewerking van anderen dan de veroordeelde nodig is, hoeft daaraan niet in de weg te staan. Wanneer een dwangsomveroordeling is opgelegd en nadien blijkt dat het niet aan de veroordeelde, maar aan anderen ligt dat niet aan de hoofdveroordeling wordt voldaan, kan de veroordeelde zich tegen de executie van de dwangsom verweren op de voet van (thans) art. 611d lid 1 Rv.” (rov. 3.1.2),
maar ook (onderstreping toegevoegd):
„Ingevolge art. 611d lid 1 Rv kan de rechter die de dwangsom heeft opgelegd, op vordering van de veroordeelde de dwangsom (onder meer) opheffen in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Van onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen als bedoeld in deze bepaling is sprake indien zich een situatie voordoet waarin de dwangsom als dwangmiddel – dat wil zeggen: als geldelijke prikkel om nakoming van de veroordeling zoveel mogelijk te verzekeren – haar zin verliest. Dit laatste moet worden aangenomen indien niet of niet tijdig aan de hoofdveroordeling is voldaan, maar het onredelijk zou zijn om meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan de veroordeelde heeft betracht. Dit brengt mee dat de rechter uit hoofde van art. 611d lid 1 Rv dient te onderzoeken of de veroordeelde sinds zijn veroordeling redelijkerwijze al het mogelijke heeft gedaan om aan de hoofdveroordeling te voldoen. De onmogelijkheid om de hoofdveroordeling uit te voeren moet dan ook in beginsel worden beoordeeld aan de hand van feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de hoofdveroordeling.” (rov. 3.1.3)
Incidenteel cassatieberoep – voorwaarden noodweg
In het door mij ingestelde incidenteel cassatieberoep wierp ik onder meer de vraag op of aan een noodweg een ‘parkeerbevoegdheid’ verbonden kan worden. Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent concludeerde tot verwerping van (ook) het incidentele beroep. In mijn borgersbrief (art. 44 lid 3 Rv) zette ik kort uiteen waarom dat (met name conclusie-§ 4.12) niet juist was. De Hoge Raad ging contrair. Het cassatiecollege oordeelde in rov. 4.1.4:
„De andere door het onderdeel bestreden voorwaarde die het hof aan de aanwijzing tot noodweg heeft verbonden luidt: “er mag gebruik worden gemaakt van de op perceel B gelegen parkeerplaatsen, mits de vrachtwagencombinaties maximaal een meter uitsteken in de daartoe aangewezen parkeervakken”. De daartegen gerichte klacht slaagt. Het hof heeft niet vastgesteld dat de op perceel B gelegen parkeerplaatsen deel uitmaken van de als noodweg aangewezen in- en uitritten. Bij het uitgangspunt dat dit niet het geval is, heeft het hof miskend dat in het kader van de aanwijzing van een noodweg niet kan worden bepaald dat de eigenaar van het ingesloten erf ook delen van het bezwaarde erf mag gebruiken die niet zijn aangewezen als noodweg.”
Ten slotte
De wederpartijen van de partij voor wie ik optrad in cassatie zijn slechter af dan voordat zij cassatieberoep instelden. Dat komt doordat dit beroep verworpen werd en het door mij ingestelde incidenteel cassatieberoep tot vernietiging geleid heeft. Een waarlijk mooie overwinning.
Een link naar ’s Hoge Raads arrest staat HIER.
Reacties
Anneke de Vries
Van harte proficiat Sjef!