Noviomagus. Afgelopen vrijdag vernietigde de Hoge Raad op basis van mijn cassatiemiddel een door de Rechtbank Noord-Nederland in hoger beroep gegeven beschikking. Hierbij werden twee schuldeiseressen van een failliet niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep tegen een beschikking van een rechter-commissaris (hierna: R-C) in het betreffende faillissement. Beide schuldeiseressen (hierna in vrouwelijk meervoud: LM) hadden de R-C verzocht om de curator in dit faillissement te verbieden om de activa en activiteiten van de failliet onderhands te verkopen aan X. LM hadden geen bezwaren tegen een onderhandse verkoop als zodanig. Art. 69 lid 1 Fw bepaalt:
„Ieder der schuldeisers, de commissie uit hun midden benoemd en ook de gefailleerde kunnen bij verzoekschrift tegen elke handeling van de curator bij de rechter-commissaris opkomen, of van deze een bevel uitlokken, dat de curator een bepaalde handeling verrichte of een voorgenomen handeling nalate.”
De R-C wees het verzoek van LM af. LM appelleerden bij de Rechtbank. Art. 67 lid 1 RV bepaalt in zijn eerste volzin:
„Van alle beschikkingen van de rechter-commissaris is gedurende vijf dagen hoger beroep op de rechtbank mogelijk, te rekenen vanaf de dag waarop de beschikking is gegeven.”
Een uitzondering wordt gemaakt wordt door de derde volzin van deze wetsbepaling (onderstreping toegevoegd):
„Niettemin staat geen hoger beroep open van de beschikkingen, vermeld in de artikelen 21, 2° en 4°, 34, 58, eerste lid, 59a, derde lid, 60, derde lid, 73a, tweede lid, 79, 93a, 94, 98, 100, 102, 125, 127, vierde lid, 137a, eerste lid, 174, 175, tweede lid, 176, eerste en tweede lid, 177, 179 en 180.”
Artikel 176 Fw bepaalt:
„1. De goederen worden in het openbaar of met toestemming van de rechter-commissaris ondershands verkocht.
2. Over alle niet spoedig of in het geheel niet voor vereffening vatbare baten beschikt de curator op de wijze door de rechter-commissaris goed te keuren.”
De Rechtbank verklaarde LM niet-ontvankelijk in hun hoger beroep. Dit om de reden dat de bezwaren van LM zich niet richten tegen een onderhandse verkoop als zodanig, maar ‘slechts’ tegen een onderhandse verkoop aan X, en dat LM zich daarom überhaupt niet op de voet van art. 69 tot de R-C konden wenden.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelde:
„3.3.1 De onderdelen 2 en 3 van het middel richten klachten tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 2.5 en 2.6 dat erin uitmondt dat LM niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.
3.3.2 De in art. 69 lid 1 Fw bedoelde personen kunnen op de voet van dit artikel bij de rechter-commissaris opkomen tegen de verkoop van goederen door de curator op een van de wijzen als vermeld in art. 176 lid 1 Fw. Zij kunnen zich dus verzetten zowel tegen openbare als tegen ondershandse verkoop. In het geval van door de curator gewenste ondershandse verkoop kunnen hun bezwaren zich ook richten tegen de transactie zoals de curator die wenst aan te gaan (‘de verkoop zelf’ in de bewoordingen van de hierna te noemen uitspraak van 1994), of tegen een of meer beoogde contractanten, zoals in het onderhavige geval. Het is aan de rechter-commissaris de belangen van de belanghebbende – dat zijn, in beginsel, diens belangen bij goed boedelbeheer – af te wegen tegen die van een vlotte afwikkeling van de boedel. (Vgl. HR 8 mei 1952, ECLI:NL:HR:1952:15, NJ 1952/572 (Euroimpex) en HR 3 juni 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1387, NJ 1995/341, rov. 3.3 (Antillen/Komdeur).)
Tegen een door de rechter-commissaris op de voet van art. 69 lid 1 Fw gegeven beschikking staat ingevolge art. 67 lid 1, eerste volzin, Fw hoger beroep op de rechtbank open (vgl. HR 10 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG5015, NJ 1985/791).
3.3.3 De uitsluiting van hoger beroep in art. 67 lid 1, derde volzin, Fw in verbinding met art. 176 lid 1 Fw ziet uitsluitend op de procedure waarin de curator toestemming heeft verzocht om tot ondershandse verkoop van goederen over te gaan en de rechter-commissaris die toestemming heeft verleend. Deze uitsluiting heeft dus geen betrekking op het hiervoor in 3.3.2 beschreven geval dat een schuldeiser opkomt tegen de handeling waartoe de curator het voornemen heeft, zelfs als de curator eerder toestemming van de rechter-commissaris zou hebben verzocht en verkregen voor ondershandse verkoop.
De klachten van de onderdelen 2 en 3 treffen dus doel.”
Een link naar ’s Hogen Raads beschikking staat HIER.