Noviomagus. Leuk om even te signaleren op deze blog is een arrest dat de Hoge Raad vorige week vrijdag (6 dezer) gewezen heeft.

Casus

Foto genomen met de iPhone 7

Een advocaat van een werknemer voerde bij brief verweer tegen een verzoek aan het UWV om toestemming voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst. In die brief werd gemotiveerd en gedocumenteerd onderbouwd aangevoerd dat, anders dan de werkgever beweerde, de werknemer geen unieke functie uitoefende en dat sprake was van uitwisselbaarheid van functies. Het UWV verleende daarna die toestemming. Het overwoog dat de werknemer geen verweer  gevoerd zou hebben en dat de functie die  de werknemer vervulde niet uitwisselbaar was met enige andere functie in het bedrijf, zodat toetsing aan het afspiegelingsbeginsel niet aan de orde was.

Nadat de advocaat van de werkgever het UWV erop gewezen had dat wèl  verweer  gevoerd was, gaf het UWV een herstelbeschikking, die  op dezelfde dag gedateerd was als de eerdere beschikking waarbij die toestemming verleend was. Bij deze herstelbeschikking werd het  verweer van de werknemer als onvoldoende overtuigend verworpen, met in essentie als motivering dat de werkgever zijn stellingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De werkgever zegde vervolgens de arbeidsovereenkomst op.

In een procedure bij de Nationale Ombudsman erkende het UWV dat het in de ontslagprocedure niet voldaan had aan zijn  onderzoeksplicht door zonder nader onderzoek (een tweede ronde van hoor en wederhoor) naar de uitwisselbaarheid van de functies, een ontslagvergunning af te geven. De Nationale Ombudsman onderschreef dit.

De werknemer eiste veroordeling van het UWV tot betaling van schadevergoeding aan de werknemer. Aan deze legde hij onrechtmatig handelen van het UWV ten grondslag: verrichten van onvoldoende en onjuist onderzoek in het kader van de verlening van de ontslagvergunning.

Het hof wees de eis van de werknemer toe. Het UWV had in dit geding het causaal verband betwist, maar dit verweer verwierp het Hof.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad stelt in rov. 3.4.1 voorop dat het in deze zaak gaat om aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad voor een besluit van een bestuursorgaan dat ongunstig is voor degene die terzake schadevergoeding verlangt. Daarna differentieert de Hoge Raad tussen de gevallen waarin tegen het besluit bezwaar en beroep openstaat en de gevallen waarin geen bezwaar en beroep mogelijk is.

De lezer van dit blogbericht onderkent ongetwijfeld dat tegen het door het UWV aan een werkgever verlenen van toestemming om een arbeidsovereenkomst op te zeggen geen bezwaar en beroep openstaat.

Als bezwaar en beroep openstaat

De Hoge Raad vervolgt in rov. 3.4.1:

„In de regel staat van een dergelijk besluit bezwaar en beroep open op grond van de Awb. Is dat het geval, dan zal aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad in beginsel slechts kunnen worden aangenomen na vernietiging, intrekking of herroeping van het besluit. Die vernietiging, intrekking of herroeping is dan immers in verband met de formele rechtskracht van het besluit in beginsel noodzakelijk voor de vaststelling van de onrechtmatigheid daarvan.”

Aansluitend oordeelt de Hoge Raad  in rov. 3.4.2:

„3.4.2  Moet het bestuursorgaan na een vernietiging, intrekking of herroeping van het besluit opnieuw in de zaak voorzien door het nemen van een nieuw besluit – wat bij een besluit op aanvraag doorgaans het geval is -, dan hangt het veelal van de inhoud van het nieuwe besluit af of het eerdere, onrechtmatige besluit tot schade heeft geleid. Als het nieuwe besluit rechtmatig is en een beslissing bevat die (voor de belanghebbende) tot hetzelfde rechtsgevolg leidt als het eerdere besluit, dan is dat, voor zover het gaat om schade die veroorzaakt wordt door dat rechtsgevolg, niet het geval. In het feit dat het bestuursorgaan een nieuw besluit moet nemen, kan daarom voor de rechter een grond zijn gelegen voor afwijzing van een op de onrechtmatigheid van het eerdere besluit gebaseerde schadevergoedingsvordering. (Vgl. in dit verband HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2087, NJ 2007/187 (Enschede/Gerridzen), rov. 4.2.3, en HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3257, NJ 2009/146)”.

Tot zover geen nieuws onder zon. Maar het nieuws wordt aangekondigd in de laatste zin van rov. 3.4.2:

„Voor zover het gaat om andere schade dan schade die veroorzaakt wordt door het rechtsgevolg van het besluit, en waarvan de vergoedbaarheid daarom niet afhankelijk is van een nieuw besluit van het bestuursorgaan, geldt met betrekking tot het causaal verband hetgeen hierna in 3.4.4 en 3.4.6 wordt overwogen.”

Als geen bezwaar en beroep openstaat

Zoals de Hoge Raad vermeldt in  rov. 3.4.3, gaat het in casu om een besluit op de aanvraag van een ontslagvergunning als bedoeld in art. 6 BBA (oud) (thans art. 7:671a BW waartegen geen bezwaar of beroep openstaat, zodat de rechtmatigheid van het besluit door de Burgerlijke rechter beoordeeld moet worden, en is een nieuw besluit van het bestuursorgaan (opnieuw in de zaak voorzien) niet aan de orde. Daarom wordt het nu leuk. De Hoge Raad oordeelt:

„3.4.4.   In de gevallen waarin het bestaan van causaal verband tussen een onrechtmatig besluit en schade niet overeenkomstig het hiervoor in 3.4.2 overwogene afhankelijk is van een nieuw besluit van het bestuursorgaan, dient het bestaan van dat verband te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf hoe het bestuursorgaan zou hebben beslist (of gehandeld) indien het niet het onrechtmatige besluit had genomen. Het causale verband als bedoeld in art. 6:162 lid 1 BW (het condicio sine qua non-verband), waar het hier om gaat, moet immers worden vastgesteld door vergelijking van enerzijds de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en anderzijds de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de onrechtmatige gedraging achterwege was gebleven. Er is geen grond om hierover anders te oordelen indien het gaat om een onrechtmatig besluit van een bestuursorgaan (HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1112, NJ 2016/291 (Hengelo/Wevers), rov. 3.5.2).


3.4.5   
Niet juist is dus de door het middel verdedigde opvatting dat indien het bestuursorgaan ten tijde van het nemen van het onrechtmatige besluit een rechtmatig besluit had kunnen nemen dat naar aard en omvang eenzelfde schade tot gevolg zou hebben, causaal verband tussen het onrechtmatige besluit en de schade (reeds vanwege deze omstandigheid) ontbreekt. Het betoog van het middel is dus ongegrond.

3.4.6   Opmerking verdient dat indien het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt dat tot hetzelfde rechtsgevolg als het onrechtmatige besluit leidt, en dat wel rechtmatig is, dit grond kan zijn om tot uitgangspunt te nemen dat het bestuursorgaan ten tijde van het onrechtmatige besluit eenzelfde besluit zou hebben genomen, indien dat op dat tijdstip ook rechtens mogelijk was (Hengelo/Wevers t.a.p.).”

Link

Een link naar ’s Hogen Raads arrest staat HIER.