IPR Strikwerda

Foto SvS (iPhone 5)

Update (18 februari 2014): onderaan dit bericht

Afgelopen donderdag en gisterenmorgen bezig geweest met het voeren van verweer in een IPR-cassatiezaak.

Verzet na exequatur

Het gaat in deze zaak – kort gezegd – om een  exequatur van de Haagse Voorzieningenrechter voor een veroordeling door de Duitse rechter van een man tot betaling van alimentatie aan zijn vrouw, mijn cliënte.
De man was volgens Egyptisch recht gescheiden van mijn cliënte. De Duitse rechter erkende deze scheiding naar Egyptisch recht niet.
Hierbij is van belang dat het ging om een verstoting door de man van mijn cliënte.

Verstoting

Deze verstoting had plaatsgevonden in Egypte.
Zo bevond zich bij een processtuk een kopie van een vertaling van een door een griffier van een Egyptische rechtbank opgetelde en ondertekende verklaring (witregel weggelaten):

“De man [de man] heeft in aanwezigheid van twee getuigen de scheiding bevestigd en daardoor is mevrouw {…}  [de vrouw]  (afwezig was tijdens de zitting van {…} [datum] van de man gescheiden geworden.
De scheiding is uitgesproken in overeenstemming met de Sharia, en is feitelijk geworden.”

Tegen voornoemd exequatur nu had de man verzet ingesteld bij de Haagse Rechtbank. Deze verklaarde in haar beschikking het verzet ongegrond.
Nadat de man cassatieberoep (verzoekschrift) ingesteld had, werd ik benaderd door de advocaat van de vrouw voor het in cassatie voeren van verweer.

Europese Alimentatieverordening?

Hoe zit dat ook al weer? Voor een snel overzicht van de stand van zaken is zeer geschikt dat onvolprezen boek van L. Strikwerda, tot voor kort Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad en thans vaste NJ-annotator.

In casu is niet van toepassing de pas op 18 juni 2011 in werking getreden Europese Alimentatieverordening, waarvan art. 75 in zijn eerste lid (“Overgangsbepalingen”) bepaalt – kort gezegd – dat deze verordening slechts van toepassing is op de procedures die zijn ingesteld, de gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen, en de authentieke akten die zijn opgesteld nadat de verordening van toepassing is geworden.

Vreemd genoeg echter werd in cassatie door de man geklaagd dat de Rechtbank verzuimd had om te toetsen aan die verordening. De overige klachten missen met name feitelijke grondslag.

EEX-Verordening

In casu wordt het toetsingskader gewoon gevormd door artt. 34 en 35 van de EEX-verordening.
Art. 34 bepaalt:

“Een beslissing wordt niet erkend indien:
1. de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;
2. het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was;
3. de beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing;
4. de beslissing onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits deze laatste beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.”

Artikel 35 bepaalt:

“1. De beslissingen worden tevens niet erkend, indien de afdelingen 3, 4 en 6 van hoofdstuk II zijn geschonden, of indien het in artikel 72 bedoelde geval zich voordoet.

2. Bij de toetsing of de in het vorige lid genoemde bevoegdheidsregels niet zijn geschonden, is het aangezochte gerecht of de aangezochte autoriteit gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan het gerecht van de lidstaat van herkomst zijn bevoegdheid heeft aangenomen.
3. Onverminderd lid 1 mag de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van herkomst niet worden getoetst. De bevoegdheidsregels betreffen niet de openbare orde als bedoeld in artikel 34, punt 1.”

Nu is in het cassatieverzoekschrift ook geklaagd dat de Rechtbank deze artt. 34 en 35 geschonden zou hebben, maar ook tegen deze klachten valt verweer te voeren.

Art. 34, aanhef en sub 4, EEX-verordening

Zo werd (bijvoorbeeld) geklaagd dat de Rechtbank art. 34, aanhef en sub 4,  EEX-verordening miskend zou hebben. Het  exequatur zou onverenigbaar zijn met de, zoals die in het cassatierekest genoemd werd, “scheidingsbeslissing”  die in een derde land (dus: Egypte) tussen dezelfde partijen gegeven zou zijn in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust. Maar aldus wordt in dat rekest miskend dat die “scheidingsbeslissing” niet in de zin van art. 34 EEX-verordening een beslissing  is. Een verstoting (= eenzijdige handeling resp. ‘rechts’-handeling) immers is geen rechterlijke beslissing.

Beroep op proces-verbaal en feitelijke grondslag

In het cassatieverzoekschrift van de man werd beweerd dat hij bij de mondelinge behandeling zich op bepaalde feiten beroepen zou hebben en hiertoe verwezen naar het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. Dit proces-verbaal was evenwel überhaupt nog niet opgemaakt. Bovendien was in het cassatieverzoekschrift niet een voorbehoud gemaakt dat dit rekest nog aangevuld zou worden indien en voor zover een nog op te maken proces-verbaal van die mondelinge behandeling daartoe aanleiding zou geven. Ik heb er (dus) een punt van gemaakt: de klacht mist feitelijke grondslag.

Overigens

20130303-092046.jpg

Foto SvS (iPhone 5)

Destijds in Groningen volgde ik hoorcolleges Internationaal Privaatrecht van prof. mr. L. Strikwerda. Hij ook was mijn scriptiebegeleider. Tijdens het schrijven van mijn scriptie ontdekte ik een grote lacune in het toen kersverse Haagse Vertegenwoordigingsverdrag. LEES MEER

Update

Op 14 dezer heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen. Het door mij ingediende cassatieverweerschrift strekte daartoe.