Biedt een gewoon hoger beroep (meestal bij een gerechtshof) met zijn integrale herstel- en herkansingsfunctie aan degene die het hoger beroep instelt de mogelijkheid van een geheel ‘nieuwe ronde’, het cassatieberoep doet dat niet voor degene die cassatieberoep instelt. Uit art. 79 lid 1 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie volgt namelijk dat het in een cassatieberoep, anders dan in een gewoon hoger beroep, uitsluitend gaat om de vraag of:
- voor zover het rechtsoordelen betreft de lagere rechter – hier het
Gerechtshof Amsterdam – het Nederlandse recht juist toegepast heeft; en - voor zover het gaat om feitelijke oordelen, deze oordelen niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd zijn, wat iets anders is dan of deze feitelijke oordelen juist zijn.
De Hoge Raad baseert zich op de vaststelling van de feiten door de lagere rechter en treedt niet in de beoordeling van de juistheid van deze vaststelling. Wel toets de Hoge Raad of feitenvaststelling niet onbegrijpelijk (≠ onjuist) is of, in het licht van het gevoerde partijdebat, niet ontoereikend gemotiveerd of onbegrijpelijk is.
De taken van de Hoge Raad
Deze beperkte cassatiegronden dienen te worden bezien in het licht van twee belangrijke taken van de Hoge Raad: 1. het bevorderen van de ontwikkeling van het recht, en 2. het bewaken van de rechtseenheid (in Groningen moet op
basis van dezelfde regels recht gesproken worden als in Maastricht). Weliswaar is er ook nog een derde, niet minder belangrijke taak, namelijk 3. het bieden van rechtsbescherming (toetsing van de bestreden uitspraak op kwaliteit respectievelijk protectie tegen rechters die hun werk klaarblijkelijk niet naar behoren doen). Maar bij de vervulling van deze taken gaat de Hoge Raad niet zo ver om de feiten in de betreffende zaak opnieuw te onderzoeken of zelfstandig vast te stellen. De Hoge Raad baseert zich op de feiten zoals deze vastgesteld zijn door de betreffende lagere rechter en beperkt zich wat betreft deze feitenvaststelling slechts tot een (zeer) marginale controle. Bij dit alles verdient opmerking dat de Hoge Raad zijn eerste taak (rechtsontwikkeling) tegenwoordig als de belangrijkste beschouwt.
Rechtsoordelen
Bij rechtsoordelen gaat het om schending van geschreven en ongeschreven rechtsregels. Rechtsoordelen behoeven geen motivering: zij zijn juist of onjuist.
Feitelijke oordelen
Feitelijke oordelen zijn oordelen die, in cassatietechnische zin, geen rechtsoordeel zijn, waarover hierna meer. Tot de feitelijke oordelen worden gerekend het oordeel over welke feiten vaststaan, het oordeel wat een partij in het geding gesteld heeft (uitleg van processtukken), bewijswaarderingsoordelen, en oordelen over wat eerder beslist is door de rechter. Feitelijk zijn ook oordelen aangaande de beantwoording van de vraag of bepaalde feiten voldoende duidelijk en/of onderbouwd gesteld dan wel aannemelijk geworden zijn. Hierbij is van belang dat de appèlrechter enerzijds uit producties bepaalde conclusies mag trekken, ook als die conclusies niet door de daarbij belanghebbende partij getrokken zijn, maar dat de appèlrechter anderzijds niet met succes verweten kan worden dat hij nagelaten heeft om spontaan dergelijke conclusies en/of verbindingen te leggen.
Niet de Hoge Raad, maar een lager gerecht (een rechtbank of, doorgaans in hoger beroep, een gerechtshof) geeft een oordeel over de feiten respectievelijk stelt deze vast. De Hoge Raad treedt niet in de beoordeling van de juistheid van een feitelijk oordeel. Cassatieklachten over een feitelijk oordeel kunnen slechts slagen op de grond dat dit oordeel ontoereikend gemotiveerd of onbegrijpelijk (≠ onjuist) is. Een oordeel is ontoereikend gemotiveerd als het gerechtshof ten onrechte niet gerespondeerd heeft op een essentiële stelling. Bij onbegrijpelijkheid zij onder meer gedacht aan een innerlijke tegenstrijdigheid, een kennelijke vergissing van de rechter en het trekken van een conclusie uit iets wat deze conclusie, in logische zin, werkelijk niet kán dragen (‘non sequitur’). Het enkele gegeven dat een ander oordeel ook mogelijk geweest was of zelfs meer voor de hand gelegen had, maakt een feitelijk oordeel niet ‘dus’ onbegrijpelijk. Daarom zijn niet vaak met succes begrijpelijkheidsklachten te richten tegen feitelijke oordelen. De aan deze oordelen ten grondslag liggende waardering is ter beoordeling van het lagere gerecht overgelaten zolang het binnen de ruime marges der begrijpelijkheid blijft.
Gemengde oordelen
Voorts zijn er nog de zogeheten gemengde oordelen. Dit zijn oordelen die deels rechtsoordeel en deels feitelijk oordeel zijn, zoals bij de toepassing van zogeheten vage normen. Kan een tegen een dergelijk oordeel gerichte klacht volgens de Hoge Raad niet tot cassatie leiden, dan pleegt hij de formule te hanteren dat het betreffende oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting geeft en voor het overige, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid onderzocht kan worden en niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd is.