Noviomagus. De Hoge Raad heeft op 25 oktober 2024 een belangrijke uitspraak gedaan naar aanleiding van een door mij ingesteld cassatieberoep. Het ging in deze zaak om de vraag of een beschermingsbewindvoerder (hierna: bewindvoerder) namens de rechthebbende een verzoek mag doen om deze toe te laten tot de schuldsaneringsregeling (art. 284 lid 1 Fw). De bewindvoerder was zowel door de rechtbank als het gerechtshof niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek namens de rechthebbende. Dit op de grond dat de bewindvoerder niet zo’n verzoek namens de rechthebbende mag doen.
Verruiming taak bewindvoerder
In een arrest van 25 mei 2012 had de Hoge Raad kort gezegd geoordeeld dat het niet tot de in art. 1:441 BW bedoelde taak van de bewindvoerder behoort om namens de rechthebbende een verzoek te doen om deze toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
In 2014 is de taak van de bewindvoerder echter verruimd. Sinds 1 januari 2014 is het volgens de nieuwe derde volzin van art. 1:441 lid 1 BW voorts de taak van de bewindvoerder om voor de rechthebbende alle handelingen te verrichten die aan een goed bewind bijdragen.
In de wetsgeschiedenis zijn aanwijzingen te vinden dat het doen van een verzoek om de rechthebbende toe te laten tot de schuldsaneringsregeling binnen de reikwijdte valt van deze nieuwe derde volzin.
Zo staat in de memorie van toelichting dat „[h]et (…) tot de taak van de beschermingsbewindvoerder [behoort] om te bezien of de rechthebbende in aanmerking kan komen voor schuldhulpverlening of schuldsanering” (Kamerstukken II 2011/12, 33054, nr. 3, p. 35) en dat „de bewindvoerder proactief dient te zijn, dient na te gaan op welke voorzieningen deze aanspraak kan maken en ook tijdig de daarvoor nodige aanvragen dient te doen” (Kamerstukken II 2011/12, 33054, nr. 3, p. 34).
Verder staat in de nota naar aanleiding van het verslag dat „[d]e beschermingsbewindvoerder (…) de rechthebbende [kan] toeleiden naar de schuldhulpverlening en zonodig naar de schuldsanering” (Kamerstukken II 2011/12, 33054, nr. 6, p. 11).
Volgens het gezaghebbende handboek ‘Het hedendaagse personen- en familierecht’ (§ 13.3.5) behoort „het uitlokken van een schuldsaneringsregeling” dan ook tot de taak van de bewindvoerder op grond van de nieuwe derde volzin van art. 1:441 lid 1 BW.
Maar anderzijds wordt in de nota naar aanleiding van het verslag ook verwezen naar het genoemde arrest van de Hoge Raad uit 2012: „Men zie over de betrokkenheid van de beschermingsbewindvoerder bij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ook de uitspraak van de Hoge Raad van 25 mei 2012 (LJN BV 4010).” (Kamerstukken II 2011/12, 33054, nr. 6, p. 8). Dit is een aanwijzing dat de bewindvoerder niet een verzoek mag doen om de rechthebbende toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
Arrest Hoge Raad 25 oktober 2024
In zijn genoemde arrest van 25 oktober 2024 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een bewindvoerder niet namens de rechthebbende een verzoek mag doen om deze toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Hiermee is een einde gekomen aan de onzekerheid die in de praktijk leefde over de bevoegdheid van de bewindvoerder op dit punt na de verruiming van zijn taak in 2014.
Alternatieven
Indien iemand niet zelf in staat is om een verzoek te doen om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, kunnen burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de rechthebbende woont zo’n verzoek doen (art. 284 lid 4 Fw). Als iemand onder curatele is gesteld, kan ook zijn curator een dergelijk verzoek doen (art. 1:386 lid 1 BW en art. 1:337 lid 1 BW).