Noviomagus. Op 1 januari 2025 treedt de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht in werking. Deze wet wijzigt onder meer art. 111 lid 2 Rv. In dit artikellid staat opgesomd welke gegevens in een dagvaarding in eerste aanleg moeten worden opgenomen. Aan deze opsomming wordt een nieuwe letter m toegevoegd. Bij deze letter komt de volgende tekst te staan:
„de in artikel 21 genoemde verplichting en de in artikel 149 genoemde rechtsgevolgen die intreden indien de in de dagvaarding gestelde feiten en rechten door de gedaagde niet of onvoldoende worden betwist.”
Aldus moet een gedaagde partij vanaf 1 januari 2025 in de dagvaarding erop worden geattendeerd dat hij de voor de beslissing van de rechter van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid moet aanvoeren (art. 21, eerste volzin, Rv) en dat de rechter feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, in beginsel als vaststaand moet beschouwen (art. 149 lid 1, tweede volzin, Rv).
Minder gelukkig is dat in het nieuwe art. 111 lid 2, aanhef en letter m, Rv staat dat de gedaagde partij geattendeerd moet worden op het in art. 149 Rv genoemde rechtsgevolg van het niet of onvoldoende betwisten van „in de dagvaarding” gestelde feiten en rechten. Dit rechtsgevolg geldt namelijk evenzeer voor elders in de procedure gestelde feiten of rechten (bijvoorbeeld in een ander processtuk of tijdens een mondelinge behandeling).
Attenderen moet ook in hoger beroep
Op grond van art. 343 Rv gelden voor een dagvaarding in hoger beroep (hierna: appèldagvaarding) dezelfde vereisten als voor een dagvaarding in eerste aanleg. Daarom geldt het nieuwe art. 111 lid 2, aanhef en letter m, Rv ook voor appèldagvaardingen.
De verplichting om de gedaagde te attenderen op het in art. 149 Rv genoemde rechtsgevolg dat intreedt indien de in de dagvaarding gestelde feiten en rechten door de gedaagde niet of onvoldoende worden betwist, is voor de appèldagvaarding ook nog om een andere reden wat minder gelukkig.
In een appèldagvaarding worden namelijk doorgaans geen feiten of rechten gesteld. Een appèldagvaarding behelst vaak in wezen niet meer dan de mededeling dat de appellant eist dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank op nader aan te voeren gronden vernietigt en opnieuw recht doet. Want volgens art. 343 Rv behoeft een appèldagvaarding niet de middelen uit te drukken waarop het hoger beroep is gegrond. Deze gronden voert de appellant meestal pas aan in zijn memorie van grieven.
Attendering achterwege laten in appèldagvaarding?
Zou het een goed idee zijn om de attendering op het rechtsgevolg van art. 149 Rv dan maar achterwege te laten in appèldagvaardingen waarin geen feiten of rechten worden gesteld? Ik zou menen van niet. Want de voorschriften van art. 111 lid 2 Rv moeten op straffe van nietigheid in acht worden genomen (art. 120 lid 1 en 353 lid 1 Rv). Daarom is de kans is groot dat indien een appèldagvaarding zou worden betekend zonder deze attendering, hoewel dit behoorlijk formalistisch is, het gerechtshof de appellant zal bevelen om dit gebrek in de dagvaarding te herstellen door het laten uitbrengen van een herstelexploot (vgl. art. 121 lid 2 Rv).
Wetswijziging wenselijk
Aan de wetgever geef ik in overweging om art. 111 lid 2, aanhef en letter m, Rv te herzien. De kern van het probleem is volgens mij dat bij deze letter gewag wordt gemaakt van „in de dagvaarding” gestelde feiten en rechten, terwijl het rechtsgevolg van art. 149 Rv ook geldt voor elders in de procedure gestelde feiten of rechten. Art. 111 lid 2 letter m Rv zou daarom beter als volgt kunnen luiden:
„de in artikel 21 genoemde verplichting en het in artikel 149 genoemde rechtsgevolg dat intreedt indien door de ene partij gestelde feiten of rechten door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist.”
Bij deze alternatieve formulering wordt dichter gebleven bij de tekst van art. 149 Rv. Bovendien heb ik ‘rechtsgevolgen’ veranderd in ‘rechtsgevolg’, omdat, als ik het goed zie, het hier slechts gaat om één rechtsgevolg van art. 149 Rv (het als vaststaand moeten beschouwen van niet of niet voldoende betwiste feiten of rechten).