Noviomagus. Ditmaal een alert. Art. 166 lid 1 Rv bepaalt met zoveel woorden dat indien bewijs door getuigen bij de wet toegelaten is, de rechter een getuigenverhoor beveelt zo vaak een van de partijen het verzoekt en de door haar te bewijzen aangeboden feiten betwist zijn en tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. In cassatie kan ook met succes geklaagd worden over schending van deze wetsbepaling door de rechter, ook indien dit gebeurd is in hoger beroep, omdat hierin deze bepaling van overeenkomstige toepassing is (art. 353 Rv). Een voorbeeld van dit laatste is een door mij uitgelokt arrest in januari 2016 waarbij de Hoge Raad casseerde wegens het voorbijgaan aan een relevant bewijsaanbod in appèl, en bovendien college gaf. (MEER).
Het wordt anders wat betreft het concept voor het wetsvoorstel Aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verband met de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht. Volgens dit concept „kan” de rechter op verzoek van een partij een getuigenverhoor toestaan of bevelen. Dit voorstel is in consultatie gegaan en de consultatietermijn is inmiddels verstreken.
Hoge Raad kritisch: verhoor van getuige onder ede heeft aanmerkelijke meerwaarde
Bij een op 22 augustus jl. gedateerde brief van ’s Hogen Raads President en Procureur-Generaal aan het ministerie van Justitie en Veiligheid wordt is op voornoemd concept gereageerd. Aangaande het wat betreft dit concept vervallen van de nu nog in art. 166 Rv neergelegde verplichting van de rechter om een ter zake doend aanbod tot getuigenbewijs te honoreren wordt in deze brief onder het kopje „E. Verschuiving naar schriftelijke getuigenverklaringen” (blz. 5) vermeld dat de vraag te stellen is of het horen onder ede van een getuige ten overstaan van de rechter uit het oogpunt van waarheidsvinding niet veelal een aanmerkelijke meerwaarde heeft ten opzichte van een schriftelijke verklaring. Tevens wordt in overweging gegeven om daar nadere aandacht aan te besteden in de memorie van toelichting. Deze brief lees je HIER.
Adviescommissie Nederlandse Orde van Advocaten
In haar op 30 juli jl. gedateerde advies schrijft de Adviescommissie burgerlijk procesrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten dat ervoor gewaakt moet worden dat het horen van getuigen in de procedure zelf niet (vaker) achterwege blijft omdat schriftelijke verklaringen in het geding zijn gebracht. Voorts schrijft zij te vrezen dat, hoewel het volgens de concept voor de memorie van toelichting op voornoemd (concept-)wetsvoorstel niet de bedoeling is om getuigenverhoren door de rechter verder terug te dringen, dat feitelijk wèl het gevolg zal zijn, gezien de nadruk op snelheid en efficiency in de rechtspraak. Over het vervallen van voornoemde verplichting van de rechter om een ter zake doend aanbod tot getuigenbewijs te honoreren, lees ik verder echter niets in dit advies. Downloaden kun je het HIER.
Waarheidsvinding onder druk, ook omdat rechters liever geen getuigen horen
In de vorig week verschenen editie van het Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging staat een kritisch stuk van Pieter Frans Lock, senior-raadsheer in het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met als opschrift Nieuw bewijsrecht, maar geen recht op bewijs? (blz. 91-92). Hij schrijft (blz. 92) dat een uitsluitend discretionaire bevoegdheid om getuigen te horen hem in strijd lijkt met het (grond)beginsel van waarheidsvinding. Daarbij wijst hij er met zoveel woorden op dat kennelijk veel rechters een moeilijk uit te roeien neiging hebben om aan het horen van getuigen proberen uit te ontkomen.
Actie!
Wij moeten zien te voorkómen dat de in art. 166 Rv neergelegde verplichting van de rechter om een ter zake doend aanbod tot getuigenbewijs te honoreren vervalt.